Naar de inhoud

Hof 's-Gravenhage 19-06-2001, NJ 2001, 576

RDA-vergunning. Ontbinding gewichtige redenen. Kennelijk onredelijk ontslag. Schadeloosstelling.

Een werkgever verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werkneemster (sinds 1984 in dienst) op bedrijfseconomische gronden, nadat de RDA ontslagvergunning heeft geweigerd. De kantonrechter ontbindt met een vergoeding van NLG 27.500,-- bruto. De Nationale Ombudsman acht de klacht van de werkgever dat de RDA niet voortvarend heeft gehandeld, gegrond. De werkgever vordert daarop schadevergoeding van de RDA. De rechtbank, die de vordering afwijst, is van oordeel dat er geen causaal verband bestaat tussen de handelwijze van de RDA en de door de werkgever geleden schade omdat 1) de schadevergoeding is gebaseerd op de kantonrechtersformule en 2) niet kan worden uitgesloten dat als de ontslagvergunning wel zou zijn verleend, de werkneemster niettemin een schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag zou hebben gevorderd. Het Hof is van oordeel dat de eerstgenoemde reden causaal verband niet uitsluit. Er is geen sprake van een onvoorzienbare resp. uitzonderlijke schadepost, die redelijkerwijs niet aan de RDA zou kunnen worden toegerekend. Met betrekking tot de vraag of de schade niet zou zijn ontstaan indien de RDA wel vergunning zou hebben verleend, is het Hof van oordeel dat te verwachten was dat de werkneemster in dat geval een kennelijk onredelijk ontslagprocedure zou zijn begonnen, gezien de duur van het dienstverband en de bedrijfseconomische redenen. Waarschijnlijk zou de kantonrechter ook in dat geval de vergoeding hebben gebaseerd op de kantonrechtersformule. De werkgever zou dan dezelfde schade hebben geleden, echter zonder een onrechtmatige daad van de RDA, zodat geconcludeerd kan worden dat causaal verband ontbreekt. Het Hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank