Naar de inhoud

JAF 2017/726, RvS 28-06-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1709, 201609546/1/R6 (met annotatie van van der Meijden)

Inhoudsindicatie

Afvalscheiding

Samenvatting

Bij besluit van 27 oktober 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan-plus met verbrede reikwijdte Soesterberg-Noord" (het plan) vastgesteld.

Het plangebied omvat het bestaande bedrijventerrein Soesterberg-Noord, dat is gelegen tussen de voormalige vliegbasis Soesterberg en de provinciale weg N237. In het verleden vormden de geluidcontouren rond de vliegbasis een belemmering voor woningbouw in Soesterberg-Noord. Het gebied is daardoor voornamelijk als bedrijventerrein ontwikkeld. Nu deze beperkingen door de sluiting van de vliegbasis zijn weggevallen, wil de raad Soesterberg-Noord transformeren tot een aantrekkelijker gebied met overwegend woningen. Het plan maakt deze ontwikkeling mogelijk.

Het plangebied is verdeeld in drie zogenoemde kamers. Kamer 1, gelegen tussen de Veldmaarschalk Montgomeryweg en de Postweg, zal geheel worden omgezet in een woongebied. De bestaande bedrijven zullen daar op termijn plaats moeten maken voor woningbouw. Kamer 2, tussen de Postweg en de Sterrenbergweg, zal een gemengd karakter hebben. Kamer 3 is het gebied rond de Stemerdingweg. Dit blijft vooral een bedrijventerrein. Het plan bevat mogelijkheden voor de bouw van nieuwe woningen in kamer 1 en - in mindere mate - kamer 2 van het huidige bedrijventerrein. In verband met de milieubelasting op deze nieuwe woningen bevat het plan tevens beperkingen voor de op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven.

SITA exploiteert aan de Stemerdingweg 20 in Soesterberg een bedrijf waar oud papier wordt verzameld, gesorteerd, verkleind en geperst. SITA huurt de gronden en opstallen van [appellant sub 2], die eigenaresse hiervan is. SITA heeft het bedrijf in 2002 overgenomen van [bedrijf]. [bedrijf] is in 1995 het bedrijf op deze locatie begonnen en was daarvoor aan de Sterrenbergweg 30 in Soesterberg gevestigd.

Op 1 september 1995 zijn aan [bedrijf] een vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een bedrijfsgebouw op het perceel Stemerdingweg 20. Ter zitting is komen vast te staan dat deze vrijstelling en bouwvergunning in samenhang met een milieuvergunning zijn aangevraagd en verleend. In de aanvraag om deze milieuvergunning is een vergunning verzocht inzake het oprichten en in werking hebben van een ‘papierrecyclingsbedrijf, indeling vlgs bijgevoegde tekening, verwerking middels sorteerinstallatie, shredder en balenpers’. De werkzaamheden houden volgens de aanvraag in: ‘ontvangst van oud (gebruikt) papier, archieven etc. worden vernietigd via shredder-installatie, overig papier wordt gesorteerd, vervolgens in balenpers verwerkt, waarna balen worden opgeslagen in afwachting van vervoer.’ De toe te passen technieken en installaties zijn als volgt omschreven: ‘versnipperen, shredder, 132,5 kW; sorteren van papiersoorten, 15,65 kW, persen van balen, pers, 163,5 kW’. Op 7 november 1995 is de milieuvergunning verleend. Op de tekeningen die deel uitmaken van de vrijstelling en bouwvergunning zijn de sorteerinstallatie en shredder ingetekend. Uit de vrijstelling en bouwvergunning - waarvan niet in geschil dat deze in samenhang met de milieuvergunning zijn aangevraagd en verleend - volgt wat de voorgenomen bedrijfsactiviteiten op het perceel Stemerdingweg 20 waren en welk gebruik het gemeentebestuur mogelijk heeft gemaakt op deze locatie.

Sinds 2002 worden de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] voortgezet door SITA. Tussen partijen is niet in geschil dat de activiteiten door SITA weliswaar zijn geïntensiveerd, maar dat de bedrijfsactiviteiten verder ongewijzigd zijn voortgezet.

De Afdeling overweegt dat de raad ter zitting heeft bevestigd dat hij bij de vaststelling van het vorige bestemmingsplan heeft beoogd de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] op deze locatie mogelijk te maken. De raad heeft daartoe toen de bedrijfsactiviteiten beschreven als ‘groothandel in oud papier’. Een ‘groothandel in oud papier’ is in de Staat van bedrijfsactiviteiten ingedeeld in milieucategorie 2. De raad heeft bij de vaststelling van het thans voorliggende plan tot uitgangspunt genomen dat de bedrijfsactiviteiten van achtereenvolgens [bedrijf] en SITA in retrospectief niet kunnen worden aangemerkt als een ter plaatse toegelaten ‘groothandel in oud papier’, maar als een ter plaatse niet toegelaten ‘afvalscheidingsinstallatie’, zodat de bedrijfsactiviteiten geen bestaand legaal gebruik betreffen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad aldus het bestreden besluit in strijd met de vereiste zorgvuldigheid genomen. Daargelaten of de bedrijfsactiviteiten op grond van het vorige plan waren toegelaten, had de raad in dit geval uit moeten gaan van zijn bedoeling bij de vaststelling van het vorige plan om de bedrijfsactiviteiten als zodanig te bestemmen en geen doorslaggevende betekenis mogen toekennen aan de tekst van de planregeling die hij daarvoor toen zelf heeft vastgesteld en die volgens hem achteraf gezien niet toereikend is. Ter zitting heeft de raad erkend dat de vrijstelling en bouwvergunning van 1 september 1995 niet op de juiste wijze zijn vertaald in het vorige plan, zoals dat is vastgesteld op 21 september 1995, en dat destijds beter voor een maatbestemming gekozen had kunnen worden.

Dit betekent dat de raad bij de vaststelling van het thans voorliggende plan in zijn afweging tot uitgangspunt had moeten nemen dat de bedrijfsactiviteiten van achtereenvolgens [bedrijf] en SITA bestaand legaal gebruik betreffen. De betogen slagen.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de raad in zijn afweging tot uitgangspunt had moeten nemen dat de bedrijfsactiviteiten van achtereenvolgens [bedrijf] en SITA bestaand legaal gebruik betreffen. Nu de raad dit niet heeft gedaan, is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is genomen en daarom in strijd met artikel 3:2 van de Awb is.

Uitspraak

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan-plus met verbrede reikwijdte Soesterberg-Noord" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben SITA, [appellant sub 2], Elma, [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

SITA, Elma, [appellant sub 5] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2017, waar SITA, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. B.J.W. Walraven, advocaat te Rotterdam, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. R.J.Th. Vos en mr. M.E.F. Staal, beiden advocaat te Utrecht, Elma, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.J. Paalman, advocaat te Almelo, [appellant sub 4] en anderen, bij monde van [gemachtigden], [appellant sub 5], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. E.J.H. Plambeck, rechtsbijstandverlener te Nieuwegein, en de raad, vertegenwoordigd door R.C. Kalt en R.J.A. Mooij, zijn verschenen. Voorts zijn van de zijde van [appellant sub 2] dr. F.L.H. Vanweert en van de zijde van de raad J. Sluizeman, mr. A.J.M. Zebel, J.G.S. Pijnenborg en R. Bruinsma als deskundigen verschenen.

Overwegingen

Bestuurlijke lus

1.    In artikel 8:51d van de Awb is het volgende bepaald: "Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De artikelen 8:51a, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, 8:51b, tweede en derde lid, en 8:51c, aanhef en onderdelen b tot en met d, zijn van toepassing."

Inleiding

2.  Het plangebied omvat het bestaande bedrijventerrein Soesterberg-Noord, dat is gelegen tussen de voormalige vliegbasis Soesterberg en de provinciale weg N237. In het verleden vormden de geluidcontouren rond de vliegbasis een belemmering voor woningbouw in Soesterberg-Noord. Het gebied is daardoor voornamelijk als bedrijventerrein ontwikkeld. Nu deze beperkingen door de sluiting van de vliegbasis zijn weggevallen, wil de raad Soesterberg-Noord transformeren tot een aantrekkelijker gebied met overwegend woningen. Het plan maakt deze ontwikkeling mogelijk.

Het plangebied is verdeeld in drie zogenoemde kamers. Kamer 1, gelegen tussen de Veldmaarschalk Montgomeryweg en de Postweg, zal geheel worden omgezet in een woongebied. De bestaande bedrijven zullen daar op termijn plaats moeten maken voor woningbouw. Kamer 2, tussen de Postweg en de Sterrenbergweg, zal een gemengd karakter hebben. Kamer 3 is het gebied rond de Stemerdingweg. Dit blijft vooral een bedrijventerrein. Het plan bevat mogelijkheden voor de bouw van nieuwe woningen in kamer 1 en - in mindere mate - kamer 2 van het huidige bedrijventerrein. In verband met de milieubelasting op deze nieuwe woningen bevat het plan tevens beperkingen voor de op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven.

Daarnaast bestaan plannen voor natuurontwikkeling en woningbouw op de voormalige vliegbasis Soesterberg, die ten noorden van het plangebied is gelegen. Een deel van de beoogde woningen is in het bestemmingsplan "Vliegbasis Soesterberg" uit 2012 bij recht mogelijk gemaakt. Voor de overige woningen bevat dat bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid waarmee woningbouw mogelijk kan worden gemaakt. In verband met de beoogde woningbouw op de voormalige vliegbasis heeft de raad in het plan regels gesteld die onder meer de geluidruimte van een aantal bedrijven op het bedrijventerrein Soesterberg-Noord beperken.    

3.  De raad heeft het plan aangeduid als bestemmingsplan plus met verbrede reikwijdte. De voormalige vliegbasis en het bedrijventerrein Soesterberg-Noord zijn in artikel 2, eerste lid, onder i, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (hierna: het Besluit) aangewezen als ontwikkelingsgebied. De aanwijzing als ontwikkelingsgebied heeft onder meer tot gevolg dat artikel 2.3 van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing is. Op grond van het eerste lid dient een bestemmingsplan voor gronden in een ontwikkelingsgebied gericht te zijn op de optimalisering van de milieugebruiksruimte. Het derde en vierde lid bieden de mogelijkheid om in het belang van de optimalisering van de milieugebruiksruimte binnen het ontwikkelingsgebied bestaande rechten te beperken die worden ontleend aan een omgevingsvergunning of aan regels gesteld krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer.

Uit artikel 7g van het Besluit volgt dat op het plan artikel 7c van het Besluit van overeenkomstige toepassing is. Op grond van die bepaling kan van een aantal wettelijke bepalingen worden afgeweken. Onder meer kunnen op grond van artikel 7c, eerste lid, ook bepaalde regels worden gesteld met betrekking tot de fysieke leefomgeving.

In het plan is op verschillende manieren gebruik gemaakt van de mogelijkheden uit de Chw en het Besluit. Een daarvan is het toekennen van een zogenoemde kameleonbestemming voor een aantal bedrijfspercelen, die op termijn automatisch "verkleurt" naar een woonbestemming. Het gaat daarbij om een voorlopige bestemming waarbij wordt afgeweken van de termijn van maximaal vijf jaar uit artikel 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening.

Daarnaast zijn in artikel 3, lid 3.4, van de planregels geluidnormen neergelegd die voor een aantal bedrijven de bestaande overtollige geluidruimte beperken. Het doel daarvan is om woningbouw mogelijk te maken op de voormalige vliegbasis Soesterberg.

4.  De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

De beroepen van SITA en [appellant sub 2]

Inleiding

5.  SITA exploiteert aan de Stemerdingweg 20 in Soesterberg een bedrijf waar oud papier wordt verzameld, gesorteerd, verkleind en geperst. SITA huurt de gronden en opstallen van [appellant sub 2], die eigenaresse hiervan is. SITA heeft het bedrijf in 2002 overgenomen van [bedrijf]. [bedrijf] is in 1995 het bedrijf op deze locatie begonnen en was daarvoor aan de Sterrenbergweg 30 in Soesterberg gevestigd.

SITA en [appellant sub 2] kunnen zich niet met het plan verenigen voor zover daarin is geregeld dat de bestaande bedrijfsactiviteiten van SITA op grond van een voorlopige bestemming mogen worden voortgezet tot en met 31 juli 2024 en daarna niet meer zijn toegelaten. Volgens hen betreffen deze bedrijfsactiviteiten bestaand legaal gebruik en had dit gebruik daarom als zodanig bestemd moeten worden.

Plangrens

6.  SITA en [appellant sub 2] betogen dat er onlosmakelijke samenhang bestaat tussen het op termijn wegbestemmen van de bedrijfsactiviteiten op het perceel en de voorgenomen woningbouw ten noorden van het plangebied op het terrein van de voormalige vliegbasis Soesterberg, zodat de gekozen plangrens in strijd met een goede ruimtelijke ordening is.

6.1.  De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen SITA en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat voor de voorgenomen woningbouw reeds een wijzigingsbevoegdheid in het voor die gronden geldende plan is opgenomen en dat het voor de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming van de gronden van SITA en [appellant sub 2] niet noodzakelijk is dat deze nieuwe bestemming in hetzelfde plan is opgenomen als de wijzigingsbevoegdheid voor de woningbouw.

De betogen falen.

Toegelaten gebruik

7.  De raad heeft aan het plan ten grondslag gelegd dat de bedrijfsactiviteiten van achtereenvolgens [bedrijf] en SITA steeds in strijd met het vorige bestemmingsplan zijn uitgeoefend en dus geen bestaand legaal gebruik betreffen. Daartoe stelt de raad dat de bedrijfsactiviteiten van achtereenvolgens [bedrijf] en SITA moeten worden aangemerkt als een afvalscheidingsinstallatie en dat dit op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij het vorige plan een bedrijfsactiviteit in milieucategorie 4 is. Slechts bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 3 mochten op grond van het vorige plan op deze gronden worden uitgeoefend. De raad heeft aanleiding gezien om in het thans bestreden bestemmingsplan een regeling op te nemen op grond waarvan SITA haar bedrijfsactiviteiten mag voortzetten tot en met 31 juli 2024, het moment waarop de huurovereenkomst met [appellant sub 2] eindigt.

8.  SITA en [appellant sub 2] betogen dat de bedrijfsactiviteiten  bestaand legaal gebruik betreffen en dat dit gebruik ten onrechte is wegbestemd met ingang van 1 augustus 2024. Daartoe voeren SITA en [appellant sub 2] aan dat op 1 september 1995 een vrijstelling en bouwvergunning aan [bedrijf] zijn verleend voor de bouw van een bedrijfsgebouw op de gronden aan de Stemerdingweg 20 met het oog op de ook door het gemeentebestuur gewenste verplaatsing van het bedrijf naar deze locatie. In bijlage 3 bij de toelichting bij het vorige, op 21 september 1995 door de raad vastgestelde bestemmingsplan, is het bedrijf van [bedrijf] aangemerkt als ‘groothandel in oud papier, Sbi-code 6293, categorie 3’. Een groothandel in oud papier is op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij het vorige plan een bedrijf in milieucategorie 2. Activiteiten in deze milieucategorie zijn op grond van het vorige plan op deze locatie toegelaten. SITA en [appellant sub 2] voeren daarbij aan dat het type bedrijfsactiviteiten sindsdien niet is gewijzigd.

Voorts heeft [appellant sub 2] een door LievenseCSO opgesteld rapport "Milieutechnische situatie Van Es en SITA" van 19 december 2016 overgelegd waarin uiteen wordt gezet dat de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] en SITA tot 2008 vielen onder de omschrijving ‘overige groothandel in afval en schroot’; SBI-1993 code 65157.2/.3 met een milieucategorie 3. Vanaf 2008 vallen de bedrijfsactiviteiten onder de omschrijving ‘overige groothandel in afval en schroot; b.o.>1.000 m2’; SBI-2008 code 4677 met de milieucategorie 3.2.

9.  De Afdeling gaat bij de beoordeling van dit betoog uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Op 1 september 1995 zijn aan [bedrijf] een vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een bedrijfsgebouw op het perceel Stemerdingweg 20. Ter zitting is komen vast te staan dat deze vrijstelling en bouwvergunning in samenhang met een milieuvergunning zijn aangevraagd en verleend. In de aanvraag om deze milieuvergunning is een vergunning verzocht inzake het oprichten en in werking hebben van een ‘papierrecyclingsbedrijf, indeling vlgs bijgevoegde tekening, verwerking middels sorteerinstallatie, shredder en balenpers’. De werkzaamheden houden volgens de aanvraag in: ‘ontvangst van oud (gebruikt) papier, archieven etc. worden vernietigd via shredder-installatie, overig papier wordt gesorteerd, vervolgens in balenpers verwerkt, waarna balen worden opgeslagen in afwachting van vervoer.’ De toe te passen technieken en installaties zijn als volgt omschreven: ‘versnipperen, shredder, 132,5 kW; sorteren van papiersoorten, 15,65 kW, persen van balen, pers, 163,5 kW’. Op 7 november 1995 is de milieuvergunning verleend. Op de tekeningen die deel uitmaken van de vrijstelling en bouwvergunning zijn de sorteerinstallatie en shredder ingetekend. Uit de vrijstelling en bouwvergunning - waarvan niet in geschil dat deze in samenhang met de milieuvergunning zijn aangevraagd en verleend - volgt wat de voorgenomen bedrijfsactiviteiten op het perceel Stemerdingweg 20 waren en welk gebruik het gemeentebestuur mogelijk heeft gemaakt op deze locatie.

Op de plankaart van het vorige bestemmingsplan "Soesterberg-Noord", vastgesteld door de raad bij besluit van 21 september 1995, is aan de desbetreffende gronden de bestemming "Bedrijfsdoeleinden B" en grotendeels de aanduiding "hindercategorie III" toegekend. Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de planvoorschriften mochten op deze gronden activiteiten tot en met milieucategorie 3 volgens de Staat van bedrijfsactiviteiten bij het plan worden uitgeoefend. Bijlage 3 bij de plantoelichting bevat een inventarisatie van alle bedrijven in Soesterberg-Noord. Hierin is het bedrijf van [bedrijf] aangemerkt als ‘groothandel in oud papier’. In de Staat van bedrijfsactiviteiten bij dit plan is een ‘groothandel in oud papier' ingedeeld in milieucategorie 2.

Sinds 2002 worden de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] voortgezet door SITA. Tussen partijen is niet in geschil dat de activiteiten door SITA weliswaar zijn geïntensiveerd, maar dat de bedrijfsactiviteiten verder ongewijzigd zijn voortgezet.

10.    De Afdeling overweegt dat de raad ter zitting heeft bevestigd dat hij bij de vaststelling van het vorige bestemmingsplan heeft beoogd de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] op deze locatie mogelijk te maken. De raad heeft daartoe toen de bedrijfsactiviteiten beschreven als ‘groothandel in oud papier’. Een ‘groothandel in oud papier’ is in de Staat van bedrijfsactiviteiten ingedeeld in milieucategorie 2. De raad heeft bij de vaststelling van het thans voorliggende plan tot uitgangspunt genomen dat de bedrijfsactiviteiten van achtereenvolgens [bedrijf] en SITA in retrospectief niet kunnen worden aangemerkt als een ter plaatse toegelaten ‘groothandel in oud papier’, maar als een ter plaatse niet toegelaten ‘afvalscheidingsinstallatie’, zodat de bedrijfsactiviteiten geen bestaand legaal gebruik betreffen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad aldus het bestreden besluit in strijd met de vereiste zorgvuldigheid genomen. Daargelaten of de bedrijfsactiviteiten op grond van het vorige plan waren toegelaten, had de raad in dit geval uit moeten gaan van zijn bedoeling bij de vaststelling van het vorige plan om de bedrijfsactiviteiten als zodanig te bestemmen en geen doorslaggevende betekenis mogen toekennen aan de tekst van de planregeling die hij daarvoor toen zelf heeft vastgesteld en die volgens hem achteraf gezien niet toereikend is. Ter zitting heeft de raad erkend dat de vrijstelling en bouwvergunning van 1 september 1995 niet op de juiste wijze zijn vertaald in het vorige plan, zoals dat is vastgesteld op 21 september 1995, en dat destijds beter voor een maatbestemming gekozen had kunnen worden.

Dit betekent dat de raad bij de vaststelling van het thans voorliggende plan in zijn afweging tot uitgangspunt had moeten nemen dat de bedrijfsactiviteiten van achtereenvolgens [bedrijf] en SITA bestaand legaal gebruik betreffen. De betogen slagen.

11.  De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat SITA de bedrijfsactiviteiten is gaan uitoefenen op een schaal die niet past bij een bedrijf in milieucategorie 2. In de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn bedrijfsactiviteiten in categorie 2 omschreven als "activiteiten, welke naar hun aard slechts toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woningen in een rustige woonwijk, indien geconcentreerd in een centrum." Volgens de raad is de indeling van bedrijfsactiviteiten in milieucategorieën niet doorslaggevend, maar gaat het om de invloed op de omgeving van de binnen het bestemmingsplan toegelaten bedrijfsactiviteiten. Door de intensivering van de bedrijfsactiviteiten, volgens de raad bestaande uit een verviervoudiging van de capaciteit en een verruiming van de bedrijfstijden, moet het bedrijf van SITA inmiddels als een bedrijf in milieucategorie 4.2 worden beschouwd, aldus de raad.

11.1.  Anders dan de raad stelt, is voor het antwoord op de vraag of bedrijfsactiviteiten op grond van het vorige plan waren toegelaten de algemene omschrijving van de zes beschreven milieucategorieën niet van belang. Artikel 6, tweede lid, onder c, van de voorschriften van het vorige plan houdt immers niet in dat de toegelaten bedrijfsactiviteiten slechts zijn toegelaten voor zover de ruimtelijke uitstraling van die activiteiten overeenstemt met de algemene beschrijving van de milieucategorie waarin de bedrijfsactiviteit is ingedeeld.

Tussen partijen is niet in geschil dat de bedrijfsactiviteiten weliswaar zijn geïntensiveerd, maar dat de activiteiten verder ongewijzigd zijn voortgezet. Gelet op de systematiek van het vorige plan moet het ervoor worden gehouden dat de raad de bedrijfsactiviteiten als zodanig heeft beoogd te bestemmen. De Afdeling deelt het standpunt van de raad dat SITA door het intensiveren van haar activiteiten is gaan handelen in strijd met het vorige plan dan ook niet.

12.  De raad heeft zich verder op het standpunt gesteld dat SITA in strijd met het vorige plan is gaan handelen omdat de gronden alleen zijn bestemd voor plaatselijk verzorgende bedrijven. Volgens de raad is SITA een landelijk opererend bedrijf, waarbij deze vestiging voor het onderdeel papier de grootste in Nederland is. Daarnaast was volgens de raad [bedrijf] ook geen plaatselijk verzorgend bedrijf vanwege het werkgebied van het bedrijf.

12.1.  Vast is komen te staan dat [bedrijf] tot 1995 elders was gevestigd in Soesterberg en dat dit bedrijf vanwege de bestaande milieuhinder voor de omgeving op die locatie en met instemming van het gemeentebestuur is verplaatst naar de Stemerdingweg 20. Op grond van artikel 6, eerste lid, en tweede lid, onder a, van de voorschriften van het vorige plan waren deze gronden met name voor een dergelijke verplaatsing bestemd. [bedrijf] was dus een plaatselijk verzorgend bedrijf. Naar het oordeel van de Afdeling brengt de enkele omstandigheid dat de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] zijn voortgezet door SITA en SITA ook elders vestigingen heeft niet mee dat SITA de gronden in strijd met de planvoorschriften is gaan gebruiken.

Conclusie

13.  Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de raad in zijn afweging tot uitgangspunt had moeten nemen dat de bedrijfsactiviteiten van achtereenvolgens [bedrijf] en SITA bestaand legaal gebruik betreffen. Nu de raad dit niet heeft gedaan, is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is genomen en daarom in strijd met artikel 3:2 van de Awb is.

14.  [appellant sub 2] heeft naar voren gebracht, hetgeen de raad ter zitting heeft bevestigd, dat een geluidscherm een maatregel kan zijn waarmee tegemoet kan worden gekomen aan zowel de belangen van SITA en [appellant sub 2] als aan de belangen die zijn gemoeid met het realiseren van woningbouw op het terrein van de voormalige vliegbasis. Nu de raad in zijn afweging tot uitgangspunt had moeten nemen dat de bedrijfsactiviteiten van SITA bestaand legaal gebruik betreffen, lag het op de weg van de raad om tevens te onderzoeken of met het plaatsen van een geluidscherm aan alle betrokken belangen tegemoet kan worden gekomen. Mede gelet hierop zal de Afdeling hierna een opdracht geven om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

Het beroep van Elma

Inleiding

15.  Het beroep is ingesteld door Elma B.V., Elma Projects B.V. en [appellant sub 3B] Elma B.V. en Elma Projects B.V. exploiteren op de percelen Sterrenbergweg 50-52 en Batenburgweg 9-9a te Soesterberg een bedrijf voor verkoop, installatie, reparatie en onderhoud van elektrische aandrijf- en besturingstechniek en industriële automatisering. [appellant sub 3B] is eigenaar van deze percelen. De percelen grenzen aan elkaar en vormen samen één terrein.

Aan de percelen Sterrenbergweg 50-52 en Batenburgweg 9-9a is in het plan de bestemming "Bedrijventerrein" met de aanduidingen "bedrijf tot en met categorie 2" en "specifieke vorm van bedrijventerrein - elektromotoren- en generatorfabriek" toegekend.

Elma betoogt dat de raad haar bestaande, niet benutte geluidruimte in het plan ten onrechte heeft beperkt en daardoor uitbreiding van haar bedrijfsactiviteiten onmogelijk heeft gemaakt. Het beroep richt zich tegen artikel 3, lid 3.4, onder c, van de planregels, waarin de geluidruimte voor het terrein van Elma is geregeld.

Intrekking beroepsgrond

16. Ter zitting heeft Elma de beroepsgrond over strijd met artikel 2.3, vijfde lid, van de Chw ingetrokken.

Geluidruimte

17.  Elma voert aan dat de raad haar geluidruimte en daarmee haar ontwikkelings- en uitbreidingsmogelijkheden ten onrechte heeft ingeperkt. Zij stelt dat de dichtstbijzijnde geluidgevoelige objecten zich in de huidige situatie nog op een ruime afstand van het bedrijf bevinden. Hierdoor bestaat volgens haar nog een substantiële geluidruimte. In het plan is dit niet benutte deel van de geluidruimte ingeperkt om woningbouw op kortere afstand van het bedrijf mogelijk te maken, aldus Elma. Elma betoogt dat de beperking van haar ontwikkelings- en uitbreidingsmogelijkheden ten gunste van woningbouw in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en met het evenredigheidsbeginsel dat in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb is neergelegd. Daarbij wijst zij er tevens op dat niet is voorzien in een verplaatsingstraject voor het bedrijf.

17.1.  In artikel 3, lid 3.4, onder c, van de planregels zijn regels opgenomen over de geluidbelasting vanwege het gebruik van de percelen van Elma. Deze regels houden, kort weergegeven, in dat de geluidbelasting vanwege dat gebruik op een afstand van 30 m en verder ten noorden en ten westen van de grens van het bedrijfsterrein van Elma niet hoger mag zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde. De grens van 30 m ten noorden en ten westen van het bedrijfsterrein ligt buiten het plangebied.

17.2. Niet in geschil is dat Elma in de huidige situatie beschikt over onbenutte geluidruimte. Daarnaast is niet in geschil dat de geluidnorm in artikel 3, lid 3.4, onder c, van de planregels de bestaande activiteiten van Elma niet beperkt. Het geschil beperkt zich daarom tot de gevolgen van het plan voor de uitbreidingsmogelijkheden van Elma.

17.3. Ten noorden van het terrein van Elma is woningbouw voorzien. Voor de desbetreffende gronden geldt het bestemmingsplan "Vliegbasis Soesterberg", dat bij besluit van 21 juni 2012 door de raad is vastgesteld. Aan de gronden die grenzen aan het plangebied is in dat bestemmingsplan de bestemming "Groen" toegekend met een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van woningbouw. De gronden ten noorden daarvan hebben de bestemming "Woongebied". Hier maakt het bestemmingsplan bij recht woningbouw mogelijk.

17.4.  De raad heeft bij de vaststelling van het plan gebruik gemaakt van de mogelijkheden uit artikel 2.3 van de Chw om bestaande milieugebruiksruimte te beperken. De raad heeft de geluidruimte van Elma willen beperken tot hetgeen nodig is voor de bestaande activiteiten. Dit zijn de activiteiten zoals die zijn beschreven in het rapport "Milieuonderzoeken bedrijven Soesterberg Noord te Soesterberg. Akoestisch onderzoek Elma" van LBP Sight van 16 februari 2015. Daardoor ontstaan meer mogelijkheden voor de beoogde woningbouw op de voormalige vliegbasis Soesterberg ten noorden van het plangebied.

De raad stelt zich op het standpunt dat het plan de geluidruimte van Elma niet onevenredig beperkt. Elma kan de huidige bedrijfsactiviteiten blijven verrichten. Bovendien worden de uitbreidingsmogelijkheden van Elma volgens de raad nu al beperkt door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen die het bestemmingsplan "Vliegbasis Soesterberg" bevat voor de gronden met de bestemming "Woongebied". Als Elma de door haar gewenste uitbreiding realiseert, zullen volgens de raad ter plaatse van de nieuwe woningen de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer worden overschreden. Het treffen van toereikende geluidbeperkende maatregelen tegen die overschrijding is volgens de raad niet mogelijk, zodat Elma de nieuwe activiteiten na de bouw van de woningen zou moeten staken om de overschrijding van de grenswaarden ongedaan te maken. De raad baseert zich daarbij op een indicatieve berekening van de geluidbelasting in de door Elma gewenste toekomstige situatie, die is opgenomen in het rapport "Milieuonderzoeken bedrijven Soesterberg Noord te Soesterberg. Akoestisch onderzoek Elma - toekomst" van LBP Sight van 28 juli 2016. De raad acht het aanvaardbaar deze beperkingen nu ook te laten gelden voor het dichter bij het buitenterrein van Elma gelegen gebied waarvoor het bestemmingsplan "Vliegbasis Soesterberg" een wijzigingsbevoegdheid voor woningbouw bevat.

De raad stelt dat het plan nog wel enige uitbreidingsruimte voor Elma overlaat ten opzichte van de nu benutte geluidruimte. Volgens de raad kan die ruimte bovendien nog worden vergroot door het treffen van realistische maatregelen in combinatie met het gesloten houden van de deuren. De raad ontleent dit aan het akoestisch onderzoek van LBP Sight van 16 februari 2015.

17.5.    Bij de voorbereiding van het plan heeft Elma de door haar gewenste uitbreiding van haar bedrijfsactiviteiten aan de raad kenbaar gemaakt. Deze uitbreiding is beschreven in paragraaf 2.2 van het rapport van LBP Sight van 28 juli 2016. Ter zitting heeft Elma toegelicht dat het voornamelijk gaat om een intensivering van activiteiten die in de huidige situatie ook al worden verricht. Voor een aantal activiteiten heeft die intensivering tot gevolg dat de activiteiten niet meer incidenteel zijn, maar deel gaan uitmaken van de representatieve bedrijfssituatie en daardoor in de berekening van de geluidbelasting moeten worden betrokken.

Uit het rapport van LBP Sight van 28 juli 2016 en het verhandelde ter zitting blijkt dat de geluidnorm uit artikel 3, lid 3.4, onder c, van de planregels niet in de weg staat aan de gewenste intensivering van de activiteiten die binnen worden uitgevoerd, omdat daarbij voldoende geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen. Bij de activiteiten op het buitenterrein zijn geen maatregelen mogelijk die de geluidbelasting voldoende beperken. Het plan staat dan ook in de weg aan de door Elma gewenste intensivering van de buitenactiviteiten.

Naar het oordeel van de Afdeling zijn de beperkingen die de geluidnorm in artikel 3, lid 3.4, onder c, van de planregels stelt in verband met de bouw van nieuwe woningen binnen de bestemming "Woongebied" van het bestemmingsplan "Vliegbasis Soesterberg" niet onevenredig. Dat bestemmingsplan maakt deze woningen immers bij recht mogelijk en was ten tijde van de vaststelling van het voorliggende plan onherroepelijk. Elma heeft destijds geen beroep ingesteld tegen de vaststelling van het plan.

Artikel 3, lid 3.4, onder c, van de planregels stelt echter nog extra beperkingen aan de uitbreidingsmogelijkheden van Elma, omdat als gevolg van die bepaling een geluidnorm van 50 dB(A) etmaalwaarde gaat gelden op gronden dichter bij het buitenterrein van Elma. Deze extra beperkingen zijn gesteld om de vaststelling van een wijzigingsplan voor nieuwe woningen in het wijzigingsgebied binnen de bestemming "Groen" mogelijk te maken. Zonder deze geluidnorm zou dat niet mogelijk zijn, omdat in artikel 5, lid 5.3, van de planregels van het bestemmingsplan "Vliegbasis Soesterberg" is bepaald dat de wijzigingsbevoegdheid alleen mag worden toegepast als vaststaat dat de aangrenzende bedrijfsactiviteiten niet leiden tot hinder voor de woonfunctie. De Afdeling acht de extra beperkingen die zijn gesteld ten behoeve van woningbouw in het wijzigingsgebied onevenredig bezwarend voor Elma. De raad is ervan uitgegaan dat de gewenste uitbreiding toch al niet zou kunnen worden uitgevoerd. Het is echter niet komen vast te staan dat geen gedeeltelijke uitvoering van de uitbreidingsvoornemens mogelijk is waarbij ter plaatse van de bestemming "Woongebied" - waar bij recht woningbouw is toegestaan - wordt voldaan aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Door dit buiten beschouwing te laten, heeft de raad de belangen van Elma bij het behoud van uitbreidingsmogelijkheden - waarover Elma tijdig concrete voornemens aan de raad kenbaar heeft gemaakt - onvoldoende in zijn belangenafweging betrokken. Verder is ter zitting gebleken dat Elma de wens heeft zich op een andere locatie te vestigen en dat de raad bereid is daaraan mee te werken. Ten tijde van de vaststelling van het plan bestond echter nog geen concreet zicht op de verplaatsing van het bedrijf. Ter zitting is gebleken dat dit voorlopig niet zal veranderen, omdat na de vaststelling van het plan duidelijk is geworden dat een van de eigenaren van gronden in dit deel van het plangebied niet bereid is tot verkoop van zijn gronden. Verplaatsing van de bedrijven in dit deel van het plangebied is daarom voorlopig niet aan de orde. Dit betekent dat Elma nog geruime tijd op de huidige locatie gevestigd kan zijn. Ook deze omstandigheid heeft de raad niet in zijn belangenafweging betrokken.

Gelet op het voorgaande heeft de raad het besluit in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb genomen.

Herhaling zienswijze

18.  Elma heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. Elma heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie

19.  Gelet op het voorgaande zal de Afdeling hierna een opdracht geven om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

Het beroep van [appellant sub 4] en anderen

Inleiding

20.  [appellant sub 4] en anderen wonen aan de Postweg te Soesterberg. Het plan maakt nabij hun woningen maximaal 120 gestapelde woningen mogelijk in een gebouw van maximaal 21 m hoog. Aan de daarvoor bestemde gronden is in het plan de bestemming "Woongebied - Gestapeld" toegekend. De kortste afstand tot de woningen van [appellant sub 4] en anderen bedraagt ongeveer 30 m. Tussen de percelen van appellanten en de gronden waarop de nieuwe gestapelde woningen zijn voorzien, bevinden zich de Postweg en een groenzone.

[appellant sub 4] en anderen hebben op zichzelf geen bezwaar tegen woningbouw, maar kunnen zich niet verenigen met het toestaan van hoogbouw. Zij voeren onder meer aan dat zij onvoldoende bij de besluitvorming zijn betrokken, dat het plan ten opzichte van het voorontwerpplan ten onrechte is gewijzigd wat betreft het aantal gestapelde woningen en dat de raad ten onrechte een maximumbouwhoogte van 21 m heeft toegestaan. Daarnaast vrezen van Loghem en anderen onder meer schade aan hun woningen door bouwwerkzaamheden, aantasting van de verkeersveiligheid en geluidhinder.

Intrekking beroepsgrond

21. Ter zitting hebben [appellant sub 4] en anderen de beroepsgrond over de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van woningbouw in wijzigingsgebied 2 ingetrokken.

Inspraak

22. [appellant sub 4] en anderen voeren aan dat zij onvoldoende bij de besluitvorming zijn betrokken. Volgens hen heeft de raad de inbreng van de bewoners niet serieus genomen en is er niet daadwerkelijk overlegd. [appellant sub 4] en anderen betogen dat niet is voldaan aan de participatie-eis uit de Chw.

22.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de omwonenden voldoende bij de totstandkoming van het plan zijn betrokken. Volgens de raad zijn de bewoners van Soesterberg-Noord uitgenodigd voor een aantal bijeenkomsten en presentaties en heeft er ook daarnaast overleg plaatsgevonden. Voorts heeft de raad bij de vaststelling van het plan een motie aangenomen die ertoe strekt dat de gemeente zich moet inspannen om met de ontwikkelaar en de bewoners gezamenlijk tot een inrichting en inpassing van de beoogde woningbouw in kamer 1 van het plan te komen. Ter uitvoering van de motie is in januari 2017 een bijeenkomst gehouden waar de bewoners reacties konden indienen.

22.2.  De Afdeling stelt vast dat bij de voorbereiding van het plan de procedure is gevolgd die in de Wet ruimtelijke ordening en de Awb is voorgeschreven. Voorafgaand daaraan is bovendien een voorontwerpplan ter inzage gelegd, waarover eveneens inspraakreacties konden worden ingediend. In de Chw en het Besluit zijn geen aanvullende eisen over inspraak opgenomen.

Het betoog faalt.

Bouwhoogte en aantal woningen

23.  [appellant sub 4] en anderen kunnen zich er niet mee verenigen dat het plan tegenover hun woningen uitsluitend gestapelde woningen mogelijk maakt in een gebouw van maximaal 21 m hoog, met een afwijkingsmogelijkheid naar maximaal 23 m.

In de eerste plaats betogen [appellant sub 4] en anderen dat in het plan op dit punt ten onrechte wijzigingen zijn aangebracht ten opzichte van het voorontwerpplan. Daarin waren binnen de bestemming "Woongebied - Soesterberg Noord" maximaal 100 grondgebonden en gestapelde woningen voorzien, met een wijzigingsbevoegdheid voor maximaal 26 extra gestapelde woningen en maximaal 20 extra grondgebonden woningen. In het vastgestelde plan is aan deze gronden de bestemming "Woongebied - Gestapeld" toegekend. Het plan maakt daar alleen gestapelde woningen mogelijk met een maximum van 120 woningen.

Daarnaast betogen [appellant sub 4] en anderen dat een gebouw van maximaal 21 m hoog tegenover hun woningen hun uitzicht aantast en niet past in de omgeving.

Bovendien is hoogbouw voor 120 gestapelde woningen op deze plaats volgens [appellant sub 4] en anderen niet nodig, omdat binnen een aantal jaren elders op het bedrijventerrein Soesterberg-Noord voldoende ruimte vrijkomt voor woningbouw.

23.1.  De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan kan afwijken van een eerder ter inzage gelegd voorontwerp- of ontwerpplan. De raad dient die afwijking wel te motiveren.

De raad heeft toegelicht dat het bestemmingsvlak met de bestemming "Woongebied - Soesterberg Noord" uit het voorontwerp in het ontwerpplan en het vastgestelde plan is gesplitst in twee afzonderlijke bestemmingen, namelijk de bestemmingen "Woongebied - Gestapeld" en "Woongebied - Soesterberg Noord". Het plan maakt op de gronden met de bestemming "Woongebied - Gestapeld" maximaal 120 gestapelde woningen mogelijk en op de aangrenzende gronden met de bestemming "Woongebied - Soesterberg Noord" maximaal 19 grondgebonden woningen.

De Afdeling stelt vast dat de maximale bouwhoogte niet is gewijzigd ten opzichte van het ontwerp. Het plan wijkt alleen wat betreft het toegestane aantal en type woningen af van het voorontwerpplan van 17 maart 2015, doordat het plan tegenover de woningen van [appellant sub 4] en anderen alleen nog gestapelde woningen toestaat en bij recht in een groter aantal woningen voorziet dan het voorontwerp.

De raad heeft voor een groter aantal gestapelde woningen op deze locatie gekozen om te voorzien in de woningbehoefte binnen de gemeente, met name ook de behoefte aan appartementen. Volgens de raad draagt een mix van verschillende woningtypen en prijsklassen bij aan de transformatie van het bedrijventerrein Soesterberg-Noord in een aantrekkelijk woon- en werkgebied. [appellant sub 4] en anderen hebben niet gemotiveerd bestreden dat er behoefte aan het grotere aantal gestapelde woningen bestaat. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten opzichte van het voorontwerp geen groter aantal gestapelde woningen op deze locatie mogelijk had mogen maken.

23.2.  Niet in geschil is dat het plan leidt tot een wijziging van het uitzicht van [appellant sub 4] en anderen. Op de gronden met de bestemming "Woongebied - Gestapeld" staan in de huidige situatie twee bedrijfsloodsen. Op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "Soesterberg-Noord" uit 1995 gold voor de gronden grenzend aan de groenzone langs de Postweg een maximumbouwhoogte van 5 m.  

In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. Er bestaat derhalve geen blijvend recht op een vrij uitzicht. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. In dit geval heeft de raad voor gestapelde bouw gekozen om enerzijds voldoende woningen te kunnen realiseren en anderzijds het ruimtebeslag beperkt te houden. Volgens de raad bestaat er behoefte aan het aantal gestapelde woningen dat het plan op deze plaats mogelijk maakt. De raad heeft ervoor gekozen de gestapelde woningen op enkele plaatsen in het plangebied te concentreren, zodat de ruimte duurzaam wordt gebruikt. De gestapelde bouw op deze plaatsen kan tevens dienen als stedenbouwkundig markeringspunt, aldus de raad.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad op grond van het bovenstaande in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan de belangen die met de realisering van het plan zijn gediend dan aan het belang van [appellant sub 4] en anderen bij het behoud van hun bestaande uitzicht. De Afdeling betrekt daarbij tevens dat de afstand van de gestapelde bouw tot de woningen van [appellant sub 4] en anderen minimaal 30 m bedraagt, dat het bouwvlak met een hoek op de Postweg is gericht en dat het gebouw gedeeltelijk aan het zicht zal worden onttrokken door de groenzone.

23.3.  De raad acht een bouwhoogte van maximaal 21 m passend in de omgeving. De bouwhoogte sluit volgens de raad aan bij de bouwhoogtes die elders in Soesterberg gebruikelijk zijn. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen.

23.4.  Met betrekking tot het betoog dat binnen een aantal jaar elders op het bedrijventerrein voldoende ruimte ontstaat voor woningbouw, overweegt de Afdeling het volgende. De Afdeling gaat ervan uit dat [appellant sub 4] en anderen doelen op ruimte die vrijkomt in kamer 2 en kamer 3 van het bedrijventerrein, aangezien kamer 1 in het plan al grotendeels voor woningbouw is bestemd. Uit de plantoelichting blijkt dat de raad het voornemen heeft om in eerste instantie alleen kamer 1 te transformeren tot woongebied en dus vooral in dat deel van het plangebied nieuwe woningen mogelijk te maken. In de rest van het plangebied wil de raad de bestaande bedrijfsbestemmingen vooralsnog grotendeels behouden. De Afdeling acht dit uitgangspunt niet onredelijk. Gelet op dit uitgangspunt hoefde de raad er bij de vaststelling van het plan niet van uit te gaan dat elders in het plangebied binnen afzienbare tijd voldoende ruimte beschikbaar komt voor de beoogde woningbouw. De raad heeft bovendien niet gesteld dat hij de eventueel vrijkomende bedrijfspercelen voor woningbouw wil gebruiken.

23.5.  Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om ter plaatse van de gronden met de bestemming "Woongebied - Gestapeld" maximaal 120 gestapelde woningen mogelijk te maken in een gebouw van maximaal 21 m hoog.

Het betoog faalt.

Financiële belangen

24.  [appellant sub 4] en anderen betogen dat de raad zich bij de vaststelling van het plan heeft laten leiden door financiële belangen, omdat de ontwikkeling nodig is om tot een financieel sluitende ontwikkeling van het gebied te komen. Zij stellen dat al een overeenkomst met de ontwikkelaar was gesloten voordat het plan was vastgesteld en dat de raad door het college van burgemeester en wethouders onder druk is gezet.

24.1.  De Afdeling overweegt in de eerste plaats dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te houden met financiële aspecten, in het bijzonder de financiële uitvoerbaarheid van het plan. De raad kan het plan niet vaststellen als hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode.

Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant sub 4] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de raad de gestapelde woningen tegenover hun woningen uitsluitend om financiële redenen mogelijk heeft gemaakt. Uit de plantoelichting en de overige stukken komt naar voren dat de raad aan de keuze om deze woningen in het plan op te nemen verschillende ruimtelijke argumenten ten grondslag heeft gelegd, zoals de noodzaak om binnen de gemeente in de behoefte aan nieuwe woningen te voorzien, en dat de raad heeft onderbouwd waarom hij bouw van maximaal 21 m hoog op deze locatie ruimtelijk aanvaardbaar acht.

Het betoog faalt.

Schade aan woningen

25.  [appellant sub 4] en anderen vrezen schade aan hun woningen als gevolg van de heiwerkzaamheden voor een parkeergarage onder de gestapelde woningen. Hun woningen zijn in 1930 gebouwd en staan op droge zandgrond. Heien zal daarom onherroepelijk schade aan hun woningen opleveren, aldus [appellant sub 4] en anderen. Volgens hen heeft de raad ten onrechte volstaan met een verwijzing naar de mogelijkheid om een verzoek om schadevergoeding in te dienen.

25.1.  De raad betoogt dat het beroep van [appellant sub 4] en anderen, voor zover het deze beroepsgrond betreft, niet-ontvankelijk is, omdat zij deze grond niet in hun zienswijze over het ontwerpplan naar voren hebben gebracht.

25.2.  Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Hieruit volgt dat niet bepalend is of een bepaalde beroepsgrond al in de zienswijze over het ontwerpplan naar voren is gebracht, maar of de beroepsgrond ziet op een besluitonderdeel dat in de zienswijze is bestreden.

De beroepsgrond over schade aan de woningen heeft betrekking op het plandeel met de bestemming "Woongebied - Gestapeld", waar het plan de bouw van de gestapelde woningen mogelijk maakt. [appellant sub 4] en anderen zijn in hun zienswijze over het ontwerpplan op dit besluitonderdeel ingegaan. Daarom bestaat geen aanleiding het beroep van [appellant sub 4] en anderen op dit punt niet-ontvankelijk te verklaren.

26. [appellant sub 4] en anderen hebben ter zitting gesteld dat in het verleden al schade aan hun woningen is ontstaan door bouwwerkzaamheden. Ter zitting is gebleken dat deze bouwwerkzaamheden hebben plaatsgevonden ter plaatse van een voormalige vuilstort, waar de ondergrond niet was verdicht. De ondergrond van de gestapelde woningen bestaat, zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, echter uit een zandplaat. De situaties wat betreft trillingen en zettingen zijn daarom naar het oordeel van de Afdeling niet vergelijkbaar. Bovendien heeft de raad ter zitting gesteld dat heien in dit geval vanwege de ondergrond niet noodzakelijk is; volgens de raad kan ook voor een andere bouwmethode worden gekozen, zoals funderen op staal. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand zodanig ernstige schade aan de woningen van [appellant sub 4] en anderen is te verwachten, dat de raad het plan om die reden in redelijkheid niet heeft kunnen vaststellen.

Het betoog faalt.

Verkeersveiligheid

27.  [appellant sub 4] en anderen voeren aan dat de bouw van een groot aantal woningen zal leiden tot een aanzienlijke toename van de verkeersdrukte. Volgens hen komt hiermee de verkeersveiligheid, met name voor kinderen, in gevaar.

27.1.  Niet in geschil is dat de nieuwe woningen extra verkeer zullen aantrekken. Ter zitting heeft de raad naar voren gebracht dat de nieuwe woningen in kamer 1 van het plangebied voornamelijk via de Batenburgweg en de Veldmaarschalk Montgomeryweg zullen worden ontsloten. Het verkeer zal dus slechts in beperkte mate gebruik maken van de Postweg. Daarnaast wijst de raad erop dat de berekende maximale etmaalintensiteiten van het verkeer op de invalswegen ruim onder de etmaalintensiteit blijven die een erftoegangsweg zoals de Postweg kan verwerken. De raad heeft daarnaast gesteld dat de Postweg en de Veldmaarschalk Montgomeryweg zullen worden heringericht. Hiervoor is inmiddels een definitief ontwerp uitgewerkt dat medio 2017 kan worden uitgevoerd. De Postweg zal worden uitgevoerd als fietsstraat met een maximumsnelheid van 30 km/uur voor gemotoriseerd verkeer.

27.2.  De Afdeling stelt voorop dat de manier waarop de Postweg zal worden heringericht en de verkeersmaatregelen die daarbij zullen worden getroffen uitvoeringsaspecten zijn die in deze procedure niet ter beoordeling staan. De raad moet zich er echter bij de vaststelling van het plan van verzekeren dat het plan een inrichting mogelijk maakt die in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling stelt vast dat de bestemming "Verkeer" ter plaatse van de Postweg de voorgenomen herinrichting mogelijk maakt. Daarnaast staat het plan niet aan een ontsluiting van de nieuwe woningen via de Batenburgweg en de Veldmaarschalk Montgomeryweg in de weg. Naar het oordeel van de Afdeling bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat na de herinrichting van de Postweg sprake zal zijn van een verkeersonveilige situatie, mede gelet op het geringe aandeel van het verkeer van en naar de nieuwe woningen dat gebruik zal maken van de Postweg. Dat de maximumsnelheid van 30 km/uur volgens [appellant sub 4] en anderen niet zal worden nageleefd, kan daarbij niet worden betrokken. Dit betreft een handhavingskwestie die in deze procedure niet ter beoordeling staat.

Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet voor een onaanvaardbare aantasting van de verkeersveiligheid hoeft te worden gevreesd.

Het betoog faalt.

Geluid

28.  [appellant sub 4] en anderen vrezen een toename van geluidhinder als gevolg van de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt. In dat verband stellen zij dat het in de huidige situatie na 17.00 uur en in het weekend rustig is, omdat de omliggende bedrijven dan gesloten zijn. Als er woningen in plaats van de bedrijven komen, zal er op deze momenten wel geluidhinder optreden, aldus [appellant sub 4] en anderen. Dit is volgens hen strijdig met het aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunt om overlast door onder meer geluid juist te beperken.

28.1.  De Afdeling stelt voorop dat niet iedere toename van de geluidbelasting onaanvaardbaar is. Bepalend is of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met de geluidbelasting die na de realisering van het plan in de avond en in het weekend wordt veroorzaakt op de woningen van [appellant sub 4] en anderen.

[appellant sub 4] en anderen hebben niet nader aangeduid welke bronnen volgens hen de extra geluidhinder in de avond en in het weekend veroorzaken.

Voor zover het gaat om verkeerslawaai, is in de eerste plaats van belang dat de nieuwe woningen voornamelijk via andere wegen dan de Postweg zullen worden ontsloten, zoals onder 27.1 is weergegeven. Verder is van belang dat op de Postweg zowel nu als na de herinrichting een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. [appellant sub 4] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het verkeer op de Postweg in de avond en in het weekend een zodanige geluidbelasting op hun woningen zal veroorzaken, dat geen sprake meer is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor zover [appellant sub 4] en anderen doelen op andere met de woonfunctie samenhangende geluidbronnen, zoals stemgeluid, hebben zij naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat van deze geluidbronnen een onaanvaardbare geluidbelasting is te verwachten ter plaatse van hun woningen. Daarbij betrekt de Afdeling tevens dat de kortste afstand van de nieuwe woningen tot de woningen aan de Postweg ongeveer 30 m bedraagt.

Het betoog faalt.

Herhaling zienswijze

29.  [appellant sub 4] en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 4] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie

30.  Het beroep van [appellant sub 4] en anderen is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 5]

Inleiding

31.  [appellant sub 5] is gevestigd op de aan elkaar grenzende percelen Postweg 51 en Postweg 57 te Soesterberg. Zij exploiteert daar een metaalbewerkingsbedrijf. Dit bedrijf valt als inrichting type B onder de werking van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aan de percelen van [appellant sub 5] is in het plan de bestemming "Bedrijventerrein" toegekend met de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2" en voor Postweg 51 tevens de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - smederij, lasinrichting en bankwerkerij".

31.1.  Het plan voorziet in een transformatie van een deel van het bedrijventerrein Soesterberg-Noord in een woongebied. In dat kader zijn ook aan enkele percelen nabij het terrein van [appellant sub 5] bestemmingen toegekend die nieuwe woningen mogelijk maken. Dit zijn in het bijzonder de bestemmingen "Gemengd Postweg" en "Overig - De Ridder en Wonen". De gronden met de bestemming "Gemengd Postweg" liggen ongeveer 10 m ten zuiden van het terrein van [appellant sub 5]. Het plan maakt daar bij recht twee nieuwe woningen mogelijk en bevat een wijzigingsbevoegdheid waarmee grondgebonden of gestapelde woningen mogelijk kunnen worden gemaakt. De gronden met de bestemming "Overig - De Ridder en Wonen" liggen ten oosten van het terrein van [appellant sub 5] aan de overzijde van de Postweg op een afstand van ongeveer 10 m. Het plan maakt op deze gronden bij recht maximaal 31 grondgebonden woningen mogelijk.

31.2.  [appellant sub 5] voert aan dat de toekomstige woningbouw haar te veel zal beperken. De raad heeft volgens haar bij de vaststelling van het plan te weinig rekening gehouden met haar belangen. In de eerste plaats vreest [appellant sub 5] dat zij als gevolg van de toekenning van nieuwe woonbestemmingen haar bestaande bedrijfsactiviteiten niet zal kunnen voortzetten. Daarnaast worden haar uitbreidingsmogelijkheden hierdoor volgens [appellant sub 5] te zeer beperkt. Verder voert zij aan dat de geluidnormen in artikel 3, lid 3.4, onder b, van de planregels aan voortzetting van de bestaande bedrijfsactiviteiten in de weg staan. [appellant sub 5] betoogt daarnaast dat het plan een beperking van bestaande milieugebruiksruimte inhoudt die in strijd is met artikel 2.3, tweede en vijfde lid, van de Chw. Verder vreest [appellant sub 5] dat haar bedrijf minder goed bereikbaar wordt voor vrachtwagens doordat bij de nieuwe woningen onvoldoende parkeerplaatsen aanwezig zullen zijn.

Intrekking beroepsgronden

32.  Ter zitting heeft [appellant sub 5] de beroepsgrond over de toegekende aanduiding voor bedrijven tot en met categorie 2 ingetrokken. De beroepsgrond over het niet toekennen van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - smederij, lasinrichting en bankwerkerij" aan Postweg 57 is eveneens ter zitting ingetrokken.

Beperkingen door toekenning woonbestemmingen

33.  Zoals onder 31.1 is vermeld, voorziet het plan in een transformatie van een deel van het bedrijventerrein Soesterberg-Noord in een woongebied en zijn in verband daarmee aan enkele percelen op korte afstand van [appellant sub 5] bestemmingen toegekend die nieuwe woningen mogelijk maken. Daarnaast bevindt zich tegenover het terrein van [appellant sub 5] de bestaande woning aan de Postweg 60. Deze woning had in het vorige plan al een woonbestemming. In de huidige situatie kan Postweg 60 worden beschouwd als een woning op een bedrijventerrein als bedoeld in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Niet in geschil is dat dit in de nieuwe situatie niet meer het geval is. Dit heeft tot gevolg dat voor Postweg 60 strengere geluidgrenswaarden gaan gelden. In plaats van de grenswaarden uit artikel 2.17, derde lid, in samenhang met tabel 2.17c, van het Activiteitenbesluit milieubeheer worden de grenswaarden uit het eerste lid, in samenhang met tabel 2.17a, van toepassing. Die grenswaarden zijn, voor zover het de geluidbelasting op de gevel van de woning betreft, 5 dB lager dan de nu geldende grenswaarden.

33.1.  [appellant sub 5] betoogt dat de toekenning van woonbestemmingen aan een aantal nabijgelegen percelen ertoe leidt dat zij in haar bestaande bedrijfsactiviteiten en in haar uitbreidingsmogelijkheden wordt beperkt.

Met betrekking tot de bestaande bedrijfsactiviteiten voert [appellant sub 5] aan dat uit het akoestisch rapport "Bestemmingsplan Soesterberg Noord. Akoestisch onderzoek [appellant sub 5]" van LBP Sight van 1 september 2015 en de in opdracht van [appellant sub 5] opgestelde notitie "Beoordeling van de gevolgen van het bestemmingsplan 'Soesterberg-Noord' voor de inrichting van [appellant sub 5] Metaal te Soesterberg" van Peutz van 21 december 2016 blijkt dat bij de huidige bedrijfsvoering niet kan worden voldaan aan de grenswaarde van 50 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de dagperiode die voor de woning aan de Postweg 60 gaat gelden. De raad heeft gesteld dat voor deze woning hogere grenswaarden in een maatwerkvoorschrift zullen worden vastgelegd, nadat geluidbeperkende maatregelen zijn getroffen. Volgens [appellant sub 5] zal dit echter pas op een later moment gebeuren en is daardoor onzeker of de beoogde maatwerkvoorschriften daadwerkelijk kunnen worden vastgesteld en of de huidige bedrijfsactiviteiten kunnen worden voortgezet. Volgens [appellant sub 5] had dit ten tijde van de vaststelling van het plan duidelijk moeten zijn en had de raad de gevolgen van een beperking van de milieuruimte moeten onderzoeken en afwegen. [appellant sub 5] brengt in dit verband tevens naar voren dat het akoestisch onderzoek van LBP Sight van 1 september 2015 een aantal gebreken bevat, waardoor de geluidbelasting is onderschat. Onder meer voert zij aan dat de geluidisolatie van de gebouwdelen ten onrechte is geschat en niet is gemeten en dat ten onrechte een beoordelingshoogte van 5 m is gehanteerd in plaats van 1,5 m. [appellant sub 5] verwijst op dit punt naar de notitie van Peutz van 21 december 2016. Daarnaast stelt [appellant sub 5] dat de bestaande bedrijfsactiviteiten bij de nieuwe woningen die het plan mogelijk maakt eveneens een overschrijding van de grenswaarde van 50 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau veroorzaken.

Wat betreft de uitbreidingsmogelijkheden betoogt [appellant sub 5] dat zij de niet gebruikte mogelijkheden op grond van het vorige plan, zoals het uitvoeren van transportbewegingen in de avond- en nachtperiode, niet meer kan benutten door het toekennen van woonbestemmingen aan nabijgelegen percelen. Volgens [appellant sub 5] heeft de raad hiernaar onvoldoende onderzoek gedaan en heeft hij onvoldoende rekening gehouden met de belangen van [appellant sub 5].

Verder is onvoldoende onderzoek gedaan naar trillinghinder, aldus [appellant sub 5]. Volgens haar staat niet vast dat zich ter plaatse van de nieuwe woningen geen onaanvaardbare trillinghinder zal voordoen.

34.  De raad stelt dat [appellant sub 5] door de bouw van nieuwe woningen in het plangebied niet in haar bestaande bedrijfsactiviteiten wordt beperkt. Volgens de raad is de planregeling er juist op gericht dat [appellant sub 5] haar huidige activiteiten ongewijzigd kan voortzetten.

De raad stelt dat de overschrijding van de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer bij zowel Postweg 60 als bij de dichtstbijzijnde nieuwe woningen kan worden ondervangen door voor [appellant sub 5] bij maatwerkvoorschrift ruimere geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de dagperiode vast te stellen. De grenswaarde kan volgens de raad 51 dB(A) bedragen voor de reguliere situatie en 53 dB(A) voor de dagen waarop stikstof wordt geleverd; dit gebeurt twee keer per week gedurende ongeveer een half uur. Tegelijk zullen maatregelen worden voorgeschreven om de geluidbelasting zo veel mogelijk te beperken. Deze maatregelen betreffen onder meer het aanbrengen van extra koeling en ventilatie, zodat de deuren gesloten kunnen worden gehouden. Volgens de raad blijkt uit het akoestisch onderzoek dat met deze maatregelen aan de grenswaarden van 51 en 53 dB(A) kan worden voldaan. De kosten van de maatregelen komen voor rekening van de gemeente, voor zover de maatregelen verder gaan dan de toepassing van de beste beschikbare technieken. De raad heeft dit toegezegd en ter zitting bevestigd.

34.1.  De Afdeling stelt voorop dat de vaststelling van de maatwerkvoorschriften een besluit is waartegen afzonderlijk bezwaar en beroep openstaat. Bij de voorbereiding van dat besluit zal opnieuw moeten worden onderzocht of [appellant sub 5] aan de daarin neer te leggen geluidgrenswaarden kan voldoen. Naar het oordeel van de Afdeling hoefden de maatwerkvoorschriften, anders dan [appellant sub 5] heeft betoogd, ten tijde van de vaststelling van het plan nog niet te zijn vastgesteld. Bij de vaststelling van het plan is bepalend of de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de beoogde maatwerkvoorschriften niet kunnen worden vastgesteld - bijvoorbeeld omdat op voorhand duidelijk is dat geen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat - of niet kunnen worden nageleefd (vgl. de uitspraak van 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1879).

Bij de voorbereiding van het plan is onderzoek gedaan naar de geluidbelasting na het treffen van maatregelen. Volgens het akoestisch onderzoek kan aan de beoogde grenswaarden van 51 en 53 dB(A) worden voldaan. [appellant sub 5] heeft aangevoerd dat wegens gebreken in het akoestisch onderzoek aan de juistheid van deze conclusie moet worden getwijfeld.

Wat betreft de geluidisolatie van de gebouwdelen heeft de raad gesteld dat de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (hierna: de Handleiding) een inschatting op basis van tabellen toestaat. Uit paragraaf 4.7 van de Handleiding blijkt dat dit juist is. Bijlage 4 bij de Handleiding bevat globale waarden voor de luchtgeluidsisolatie van diverse materialen en constructies, zoals deze door metingen zijn bepaald, weergegeven in tabellen met behulp waarvan de geluidisolatie van wand-, gevel- en dakconstructies kan worden berekend. Gelet hierop hoefde de raad de geluidisolatie niet door middel van metingen te bepalen.

Met betrekking tot de beoordelingshoogte wordt in de notitie van LBP Sight van 19 januari 2017 - die een reactie is op de notitie van Peutz van 21 december 2016 - gesteld dat de geluidbelasting op 5 m hoogte meestal, en ook in dit geval, hoger is dan op 1,5 m hoogte. De verschillen tussen de beoordelingshoogtes zijn volgens de raad gering. [appellant sub 5] heeft dit niet gemotiveerd weerlegd. Naar het oordeel van de Afdeling kan er daarom van worden uitgegaan dat de raad de geluidbelasting niet heeft onderschat door uit te gaan van een beoordelingshoogte van 5 m.

Ook overigens heeft [appellant sub 5] niet aannemelijk gemaakt dat het akoestisch onderzoek dusdanig ernstige gebreken bevat, dat de raad bij de vaststelling van het plan niet van de conclusies van dat onderzoek kon uitgaan.

Gelet op het voorgaande geeft hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd geen aanleiding om te betwijfelen dat de beoogde maatwerkvoorschriften kunnen worden vastgesteld en nageleefd. De raad heeft er daarom in redelijkheid van kunnen uitgaan dat de toekenning van woonbestemmingen aan nabijgelegen percelen niet aan de voortzetting van de bestaande bedrijfsactiviteiten van [appellant sub 5] in de weg staat.

Het betoog faalt.

35.  De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van [appellant sub 5]. Volgens de raad is bij de vaststelling van het plan en de beoordeling van de geluidbelasting rekening gehouden met het voornemen om in een twee- of drieploegendienst te gaan werken. De raad bestrijdt dat er onbenutte ruimte bestond voor het uitvoeren van transportbewegingen in de avond en nacht. Volgens de raad zouden die transportbewegingen in de huidige situatie al leiden tot een overschrijding van de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.

35.1.  De Afdeling stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat de uitbreiding naar een twee- of drieploegendienst het enige concrete uitbreidingsvoornemen is dat [appellant sub 5] vóór de vaststelling van het plan aan de raad kenbaar heeft gemaakt. Het plan staat hier op zichzelf niet aan in de weg. [appellant sub 5] heeft de stelling van de raad dat transportbewegingen in de avond en nacht in de huidige situatie al niet mogelijk zijn wegens overschrijding van de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer niet gemotiveerd bestreden. De raad kon er daarom van uitgaan dat de nieuwe woningen die het plan mogelijk maakt op dit punt geen extra beperking vormen.

Ter zitting heeft [appellant sub 5] naar voren gebracht dat zij het voornemen heeft een tweede lasersnijmachine in gebruik te nemen. Als gevolg daarvan zou het aantal stikstofleveringen moeten worden verdubbeld. Daarbij is een verplaatsing van het vulpunt volgens [appellant sub 5] een mogelijke maatregel ter beperking van de geluidbelasting bij de omliggende woningen. Noch dit voornemen, noch andere uitbreidingsplannen zijn concrete voornemens die [appellant sub 5] tijdig bij de raad kenbaar heeft gemaakt. Naar het oordeel van de Afdeling hoefde de raad hier bij de vaststelling van het plan dan ook geen rekening mee te houden of specifiek onderzoek naar te verrichten. Dat neemt niet weg dat de raad in algemene zin dient te beoordelen of het plan leidt tot een beperking van de toekomstige uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf. Naar het oordeel van de Afdeling is niet gebleken dat het plan toekomstige uitbreidingen van de werkzaamheden van [appellant sub 5] op voorhand onmogelijk maakt. Op grond van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, kan ervan worden uitgegaan dat maatregelen ter beperking van de geluidbelasting mogelijk zullen zijn, zodat in ieder geval nog enige uitbreidingsmogelijkheden bestaan. Wel zal [appellant sub 5] in dat geval, anders dan bij de onder 34 beschreven maatregelen, zelf de kosten van de maatregelen dienen te dragen.

Het betoog faalt.

36.  Artikel 2.23 van het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat trillingnormen die van toepassing zijn op de inrichting van [appellant sub 5]. De raad stelt zich op het standpunt dat deze trillingnormen de bestaande en nieuwe woningen voldoende bescherming bieden tegen trillinghinder. Volgens de raad is de bestaande woning aan de Postweg 49 in dit opzicht maatgevend. Deze woning staat direct ten zuiden van het bedrijfsterrein van [appellant sub 5]. De raad stelt dat er geen aanwijzingen zijn dat de trillingnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer op Postweg 49 in de huidige situatie worden overschreden. De nieuwe woningen die het plan mogelijk maakt, komen bovendien ruim 20 m verder van het bedrijf te staan. Daarom hoeft volgens de raad bij de nieuwe woningen niet voor onaanvaardbare trillinghinder te worden gevreesd. De nieuwe woningen zijn in dit opzicht ook geen extra beperking voor de bedrijfsactiviteiten van [appellant sub 5], aldus de raad.

36.1.  Hetgeen [appellant sub 5] over trillinghinder heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen de raad naar voren heeft gebracht. Naar het oordeel van de Afdeling kon de raad er bij de vaststelling van het plan van uitgaan dat de bestaande woning aan de Postweg 49 wat betreft trillinghinder maatgevend is. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad nader onderzoek had moeten verrichten naar trillinghinder bij de nieuwe woningen.

Het betoog faalt.

Geluidnormen in artikel 3, lid 3.4, onder b, van de planregels

37.  [appellant sub 5] voert aan dat de raad ten onrechte niet heeft onderzocht of de geluidnormen in artikel 3, lid 3.4, onder b, van de planregels een beperking van de nu toegestane bedrijfsactiviteiten inhouden.

37.1.  In artikel 3, lid 3.4, onder b, van de planregels zijn regels opgenomen over de geluidbelasting vanwege het gebruik van de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein", waaronder de percelen van [appellant sub 5]. Deze regels houden, kort weergegeven, in dat de geluidbelasting vanwege dat gebruik op een afstand van 15 m ten noorden van de verkeersbestemmingen ter plaatse van de Batenburgweg en de Stemerdingweg en 15 m ten westen van de verkeersbestemming ter plaatse van de Sterrenbergweg niet hoger mag zijn dan 45 dB(A) etmaalwaarde. De grens van 15 m ten noorden en ten westen van de genoemde verkeersbestemmingen ligt buiten het plangebied.

37.2.  De raad stelt dat de afstand van het bedrijfsterrein van [appellant sub 5] tot de in artikel 3, lid 3.4, onder b, van de planregels bedoelde punten zodanig is, dat het bedrijf hier volgens de raad geen relevante geluidbelasting zal veroorzaken. Daarbij speelt ook de geluidafschermende werking van de gebouwen tussen [appellant sub 5] en deze punten een rol. Volgens de raad hoefde daarom geen nader onderzoek te worden gedaan naar de geluidbelasting vanwege [appellant sub 5] op de punten waar de geluidnormen uit artikel 3, lid 3.4, onder b, van de planregels gelden. Uit figuur 1.4 van het akoestisch onderzoek van LBP Sight van 1 september 2015 blijkt dat ook in een situatie zonder de afschermende bebouwing de 45 dB(A)-contour van [appellant sub 5] is gelegen op het bedrijventerrein, zodat ruimschoots aan de geluidnormen uit artikel 3, lid 3.4, onder b, van de planregels zal worden voldaan, aldus de raad.

37.3.  Blijkens de verbeelding bedraagt de kortste afstand van de grens van de percelen van [appellant sub 5] tot de punten waar de geluidnormen uit artikel 3, lid 3.4, onder b, van de planregels gelden ongeveer 100 m. Uit figuur I.2 van het akoestisch onderzoek blijkt dat de 45 dB(A)-contour van het bedrijf in de huidige situatie ruim binnen de grenzen van het bedrijventerrein ligt. Dit geldt in de situatie met de huidige bebouwing. Ook in de in figuur I.4 van het akoestisch onderzoek weergegeven toekomstige situatie met maatregelen en zonder de afschermende bebouwing ligt de 45 dB(A)-contour van [appellant sub 5] ruim binnen de grenzen van het bedrijventerrein. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat de geluidbelasting vanwege de bestaande activiteiten van [appellant sub 5] de grenswaarde uit artikel 3, lid 3.4, onder b, van de planregels zal overschrijden, ook niet als de afschermende bebouwing wordt gesloopt. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de raad op dit punt nader onderzoek had moeten verrichten.

Het betoog faalt.

Artikel 2.3, tweede en vijfde lid, van de Chw

38.  [appellant sub 5] betoogt verder dat het plan in strijd is met artikel 2.3, tweede en vijfde lid, van de Chw. Volgens haar zijn waarschijnlijk zodanige maatwerkvoorschriften nodig dat bestaande rechten worden aangetast. [appellant sub 5] betoogt dat de raad geen afweging heeft gemaakt waarin alle elementen zijn betrokken die in artikel 2.3, tweede en vijfde lid, van de Chw zijn opgenomen. In het bijzonder zijn de maatregelen onvoldoende beschreven, ontbreekt een duidelijke fasering en koppeling met de tenuitvoerlegging en is onduidelijk of de bevoegdheid uit het vijfde lid wordt ingezet om te komen tot een draagkrachtig plan.

38.1.  De raad stelt dat ten aanzien van [appellant sub 5] geen toepassing is gegeven aan artikel 2.3 van de Chw. Volgens de raad is bij [appellant sub 5] geen sprake van overtollige geluidruimte of van het afwijken van grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.

38.2.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat artikel 2.3, tweede en vijfde lid, van de Chw niet van toepassing is op de situatie van [appellant sub 5]. Deze bepalingen hebben betrekking op de optimalisering van de milieugebruiksruimte. Daarbij kunnen volgens het vijfde lid rechten worden gewijzigd die worden ontleend aan - in het geval van [appellant sub 5] - het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Het begrip milieugebruiksruimte is in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw omschreven als de binnen een ontwikkelingsgebied aanwezige marge tussen de bestaande milieukwaliteit en de voor dat gebied geldende milieukwaliteitsnormen, die kan worden benut voor milieubelastende activiteiten. Uit paragraaf 4.1 van het akoestisch onderzoek van LPB Sight van 1 september 2015 blijkt dat in de huidige situatie in de dagperiode een geluidbelasting van 55 dB(A) wordt veroorzaakt op de woning Postweg 60. Dit komt overeen met de grenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in artikel 2.17, derde lid, aanhef en onder a, in samenhang met tabel 2.17c, van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Er bestaat dus in de huidige situatie geen marge tussen de bestaande milieukwaliteit en de geldende milieukwaliteitsnorm. Dit betekent dat geen sprake is van milieugebruiksruimte als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw en dat het plan ten aanzien van [appellant sub 5] niet strekt tot optimalisering van de milieugebruiksruimte. De maatregelen die bij [appellant sub 5] aan de orde zijn, zijn geen maatregelen als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van de Chw. Het gaat in dit geval namelijk niet om maatregelen ten behoeve van de optimalisering van de milieugebruiksruimte of ter compensatie van het beslag op de milieugebruiksruimte door de in het plan voorziene ruimtelijke ontwikkelingen, maar om maatregelen die erop zijn gericht de overschrijding van de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, die het gevolg is van het van toepassing worden van een strengere norm voor Postweg 60, te beperken.

Het betoog faalt.

Parkeren

39.  [appellant sub 5] voert aan dat de bereikbaarheid en ontsluiting van haar bedrijf wordt bedreigd door de toekomstige woonfunctie van een aantal omliggende percelen. Volgens [appellant sub 5] bevatten de planregels voor de bestemmingen "Gemengd Postweg" en "Overig - De Ridder en Wonen" geen toereikende parkeernormen en voorziet het plan niet in voldoende parkeerruimte bij de nieuwe woningen. Dit betekent volgens haar dat mogelijk in de openbare ruimte wordt geparkeerd. [appellant sub 5] vreest dat dit de bereikbaarheid van haar percelen voor vrachtwagens belemmert.

39.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de planregels, waarin naar de gemeentelijke parkeernormen wordt verwezen, voldoende waarborgen bieden dat geen onaanvaardbare parkeerhinder zal ontstaan.

39.2. [appellant sub 5] heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding geven voor de conclusie dat bij het in acht nemen van de parkeernormen uit de gemeentelijke parkeernota op de Postweg onaanvaardbare hinder door geparkeerde voertuigen zal ontstaan. Daarbij is mede van belang dat, voor zover de gemeentelijke parkeernormen parkeren in het openbare gebied toelaten, de raad ter zitting heeft toegelicht dat bij de herinrichting van de Postweg de parkeervakken zodanig zullen worden gesitueerd, dat de doorstroming van het verkeer op de Postweg niet wordt belemmerd.

Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen toereikend is om onaanvaardbare hinder door geparkeerde voertuigen op de Postweg te voorkomen. Ter beoordeling staat daarom alleen nog of het in acht nemen van de gemeentelijke parkeernormen voldoende in de planregels is vastgelegd.

39.3.  Op de gronden met de bestemming "Gemengd Postweg" maakt het plan bij recht slechts twee nieuwe woningen mogelijk. De overige woningen kunnen in een wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt. Voor de vaststelling van het wijzigingsplan gelden de wijzigingsregels uit artikel 21, lid 21.8, van de planregels. In onderdeel d daarvan is bepaald dat geen nadelige invloed mag ontstaan op de normale afwikkeling van het verkeer en dat op eigen terrein in de parkeerbehoefte moet worden voorzien. Naar het oordeel van de Afdeling bieden de planregels op dit punt voldoende waarborg tegen onaanvaardbare hinder door het parkeren van voertuigen op de Postweg.

39.4.  Op de gronden met de bestemming "Overig - De Ridder en Wonen" maakt het plan bij recht de bouw van maximaal 31 woningen mogelijk. De raad heeft beoogd de gemeentelijke parkeernormen hierop van toepassing te laten zijn. De Afdeling stelt echter vast dat artikel 8, lid 8.4.2, van de planregels weliswaar verwijst naar de gemeentelijke parkeernormen, maar die normen niet van toepassing verklaart op de functie wonen. Uit de tekst en structuur van artikel 8, lid 8.4.2, onderdeel b, volgt namelijk dat de onderdelen 6 en 8 alleen gelden voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis. Ter zitting heeft de raad erkend dat het plan op dit punt anders is vastgesteld dan hij heeft beoogd. Het plan is in zoverre, in strijd met artikel 3:2 van de Awb, niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Conclusie

40.  Gelet op het voorgaande zal de Afdeling hierna een opdracht geven om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

Bestuurlijke lus

41.  De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beslechting van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de onder 10, 17.5 en 39.4 van deze uitspraak geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen. De raad dient:

a. met inachtneming van overweging 10 een nieuwe planologische afweging te maken waarin tot uitgangspunt wordt genomen dat de bestaande bedrijfsactiviteiten van SITA bestaand legaal gebruik betreffen en op grond van deze afweging een passende regeling voor dit gebruik op te nemen. Onder verwijzing naar het onder 14 overwogene dient de raad in die afweging de plaatsing van een geluidscherm tussen het bedrijf en de ten noorden daarvan voorziene woningen te betrekken. Indien de raad beslist om in zoverre geen gewijzigd besluit te nemen, dan zal hij aannemelijk moeten maken dat de bestaande bedrijfsactiviteiten zullen worden beëindigd binnen de planperiode. Een enkele verwijzing naar de tussen SITA en [appellant sub 2] gesloten huurovereenkomst is in dat verband onvoldoende;

b. met inachtneming van overweging 17.5 alsnog een passende regeling voor de geluidruimte van Elma in de planregels op te nemen, rekening houdend met de in het rapport van LBP Sight van 28 juni 2016 beschreven uitbreidingsplannen, voor zover die niet al worden beperkt door de nieuwe woningen die het bestemmingsplan "Vliegbasis Soesterberg" op de gronden met de bestemming "Woongebied" bij recht mogelijk maakt, dan wel alsnog in een andere passende oplossing voor Elma te voorzien, zoals verplaatsing naar een andere locatie;

c. met inachtneming van overweging 39.4 alsnog in artikel 8, lid 8.4, van de planregels voor de bestemming "Overig - De Ridder en Wonen" vast te leggen dat bij het gebruik van de gronden voor wonen moet worden voldaan aan de geldende gemeentelijke parkeernormen.

Bij het nemen van een nieuw besluit behoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Een nieuw besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze te worden bekendgemaakt en medegedeeld.

Voorlopige voorziening

42.  De Afdeling zal met toepassing van artikel 8:80b, derde lid, van de Awb de voorlopige voorziening treffen dat het plan gedeeltelijk wordt geschorst. De Afdeling overweegt daartoe het volgende.

De geluidnorm uit artikel 3, lid 3.4, onder c, van de planregels is in het plan opgenomen in verband met de voorgenomen woningbouw op de voormalige vliegbasis Soesterberg. Dit betreft zowel de woningen die in het ter plaatse geldende bestemmingsplan reeds bij recht mogelijk zijn gemaakt als de woningen waarvoor eerst nog een wijzigingsplan moet worden vastgesteld. Voor zover de geluidnorm ten behoeve van laatstgenoemde woningen is gesteld, is die onevenredig bezwarend voor Elma, zoals onder 17.5 is overwogen. De geluidnorm geldt bovendien met onmiddellijke ingang en niet pas vanaf het moment dat de woningen in het wijzigingsgebied daadwerkelijk zijn gebouwd. Naar het oordeel van de Afdeling moet artikel 3, lid 3.4, onder c, van de planregels daarom worden geschorst totdat de Afdeling een einduitspraak heeft gedaan.

Uit de systematiek van artikel 3, lid 3.4, van de planregels volgt dat onderdeel b van toepassing wordt voor Elma bij schorsing van onderdeel c. Nu onderdeel b een grotere beperking van de geluidruimte voor Elma inhoudt dan onderdeel c, moet onderdeel b eveneens worden geschorst, voor zover die bepaling betrekking heeft op de inrichting van Elma.

Ter verduidelijking merkt de Afdeling nog op dat de schorsing van artikel 3, lid 3.4, onderdeel b, voor zover betrekking hebbend op Elma, en onderdeel c, van de planregels, niet wegneemt dat bij de nieuwe woningen op de voormalige vliegbasis, zodra deze zijn gebouwd, moet worden voldaan aan de geluidgrenswaarden die zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Proceskosten

43. Ten aanzien van [appellant sub 4] en anderen bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Ten aanzien van SITA, [appellant sub 2], Elma en [appellant sub 5] zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.  verklaart het beroep van [appellant sub 4] en anderen ongegrond;

II.  draagt de raad van de gemeente Soest op om:

a. binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak de onder 41 genoemde gebreken in het besluit van 27 oktober 2016 te herstellen met inachtneming van hetgeen omtrent die gebreken in deze uitspraak is overwogen, en

b. de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst van de onder II.a opgenomen opdracht mede te delen en een nieuw of gewijzigd besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;

III.  schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Soest van 27 oktober 2016, kenmerk RU/1462337, voor zover het betreft de vaststelling van artikel 3, lid 3.4, onderdeel b, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op de inrichting van Elma op de percelen Sterrenbergweg 50-52 en Batenburgweg 9-9a, en onderdeel c, van de planregels.

Noot

Het is vaste jurisprudentie dat, wanneer appellant ooit een vergunning heeft gekregen om bepaalde activiteiten te verrichten, deze bestaande en legale activiteiten bij een bestemmingsplan moet worden opgenomen. Natuurlijk kan een raad tot andere gedachten komen, maar dan moet appellant wel worden toegekomen, omdat hij zijn activiteiten mag uitvoeren. In dit geval waren activiteiten dan ook opgenomen in de vorige bestemmingsplan. Het gaat er om dat SITA niet alleen een groothandel is in oud papier, maar ook dat SITA de aangevoerde papieren scheidt via een  afvalscheidingsinstallatie. Dat stond in het vorige bestemmingsplan niet goed uitgeschreven, zodat naar de letter van het vorige bestemmingspan afvalscheiding strijdig gebruik is. Ten onrechte vindt de Afdeling, omdat SITA wel een milieuvergunning en een bouwvergunning heeft voor een afvalscheidingsinstallatie. Het vorige bestemmingsplan was dus niet goed, en nu er een nieuw bestemmingsplan is, kan deze misser worden goedgemaakt. Dat laat de raad van de gemeente Soest na, zodat de Afdeling het bestemmingsplan vernietigd omdat de voorbereiding onzorgvuldig was.

van der Meijden

Instantie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Datum uitspraak28-06-2017
PublicatieJAF 2017/726 (Sdu Jurisprudentie Afval), aflevering 7, 2017
Annotator
  • van der Meijden
ECLIECLI:NL:RVS:2017:1709
Zaaknummer201609546/1/R6
Overige publicaties
  • ECLI:NL:RVS:2017:1709
RechtsgebiedAfval
Rubriek Bestemmingsplan
Rechters
  • mr. Kranenburg
  • mr. Helder
  • mr. Michiels
Partijen 1.  SITA Papier en Kunststof Recycling B.V., gevestigd te Arnhem,
2.  [appellant sub 2], gevestigd te Soest,
3.  Elma B.V., Elma Projects B.V., beide gevestigd te De Bilt, en [appellant sub 3B], gevestigd te Soest,
4.  [appellant sub 4] en anderen, allen wonend te Soesterberg, gemeente Soest,
5.  [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B], beide gevestigd te Soesterberg, gemeente Soest,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Soest,
verweerder.
Regelgeving
  • Wro - 3.1