Naar de inhoud

Kantonrechter Hilversum 23-05-2001 (Van Hees), JAR 2001, 119

Ontbinding gewichtige redenen verzoek werknemer. Schadeloosstelling (C=1; geen vergoeding optieschade).

Zie voor de complete uitspraak JAR 2001, 119.

Een 47-jarige marketing manager (bijna acht jaar in dienst, salaris NLG 15.181,51 bruto per maand exclusief emolumenten), verzoekt ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst onder toekenning van een vergoeding van NLG 426.720,--, een immateriële schadevergoeding en behoud van het recht om zijn optierechten te mogen blijven uitoefenen althans toekenning van een schadevergoeding voor het verlies van deze rechten waarvan de waarde € 70.000,-- bedraagt. Hij stelt daartoe dat de werksfeer ernstig is verslechterd door de komst van een nieuwe manager, dat hij een lagere positie heeft gekregen en door het werk overspannen is geraakt. De werkgever vindt dat de werknemer zich zelf niet genoeg heeft ingespannen en dat zijn ziekte grotendeels voortvloeit uit privé omstandigheden. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst onder toekenning aan de werknemer van een vergoeding die is bepaald met toepassing van correctiefactor 1 (NLG 200.000,-- bruto), nu de werkgever zich onvoldoende heeft ingespannen voor de reïntegratie van de werknemer, maar de werknemer zich, mede gelet op zijn positie, ook te afwachtend heeft opgesteld. Ten aanzien van de optie- schade wijst de rechter de vordering van de werknemer af. Daarbij verwijst de kantonrechter in de eerste plaats naar het feit dat de werknemer zelf ontbinding van de arbeidsover- eenkomst wenst en de werkgever geen ernstig verwijt gemaakt kan worden van de noodzaak tot ontbinding. Verder weegt mee dat de optierechten bij voortzetting van het dienstverband niet op korte termijn, maar eerst vanaf 1 januari 2003 zouden kunnen worden uitgeoefend. Dit maakt dat er teveel onzekere factoren zijn om thans reeds zonder voorbehoud de uitoe- fening van de optierechten toe te kennen, althans de waarde ervan te begroten. Tenslotte geldt dat de optierechten zijn verleend door de moedermaatschappij in Duitsland, hetgeen een terughoudende opstelling van de Nederlandse rechter vergt in een kwestie als de onderhavige