Naar de inhoud

Sign. - 17. Man had elke post van Nibud-behoeftelijst afzonderlijk moeten weerspreken

M en V zijn in 2008 gehuwd. Hun huwelijk is in 2013 door echtscheiding ontbonden. V, geboren in 1961, is alleenstaand en werkzaam in loondienst. Tussen partijen is in geschil of en in hoeverre M aan V partneralimentatie dient te voldoen. Partijen zijn verdeeld over de behoefte van V, alsmede over de draagkracht van M.
De rechtbank wijst het partneralimentatieverzoek van V af, daartoe overwegende dat het op de weg van V had gelegen om de door haar gestelde behoefte nader te onderbouwen. De door V berekende behoefte op basis van de zogenaamde hofnorm is daarvoor niet afdoende. V gaat in hoger beroep.
V is van mening dat bij de bepaling van haar behoefte uitgegaan kan worden van de hofnorm; haar netto gezinsinkomen is niet hoog en de hofnorm is een bruikbare norm om de omvang van de behoefte aan partneralimentatie vast te stellen. Uitgaande van die norm bedraagt haar aanvullende behoefte €?875 per maand, aldus V. Volgens V bedraagt haar netto-behoefte €?1.789 per maand. Zij voorziet zelf in €?900 per maand, zodat een aanvullende maandelijkse behoefte resteert van €?889. Ter onderbouwing van haar stelling overlegt V een – enigszins afwijkende – lijst, gebaseerd op de normen van het Nibud, waaruit een maandelijkse netto-behoefte van €?1.656 volgt. V merkt hierbij op dat haar woonlasten uitzonderlijk laag zijn, aangezien zij thans anti-kraak woont. Het is volgens V redelijk om rekening te houden met een bedrag aan woonlasten van €?400 per maand.
M betwist dat V een aanvullende behoefte heeft. Volgens M heeft V er…