Wie regeert dit land? Kafka, de Belastingdienst of toch de regering?

Wie regeert dit land? Kafka, de Belastingdienst of toch de regering?
19 september 2019

Een staatssecretaris die bij de behandeling in de Eerste Kamer uitroept: ‘Welkom in Kafka’. Een Tweede Kamerlid dat aangeeft dat het huidige systeem van toeslagen zo complex is dat een mens er niet meer geschikt voor is. En een Eerste Kamerlid dat zich afvraagt wie dit land regeert: de regering of de Belastingdienst. Dan moet er toch wel iets heel bijzonders aan de hand zijn.

Het wetsvoorstel dat tot deze emotionele uitbarstingen aanleiding gaf, zag op een wijziging van de Wet op het kindgebonden budget (nr. 35 010). Dat budget is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming voor de kosten van kinderen, bedoeld om gezinnen met lage en middeninkomens te ondersteunen. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt naar huishoudtype. Alleenstaande ouders kunnen, via de alleenstaande-ouderkop, een hoger kindgebonden budget krijgen dan paren. Om werkende ouders verder te ondersteunen, stelde de regering in wetsvoorstel 35 010 voor om het punt waarop de inkomensafhankelijke afbouw van het kindgebonden budget begint voor paren te verhogen met € 16.500. Deze verhoging geldt derhalve niet voor alleenstaanden. Paren met een gezamenlijk toetsingsinkomen tussen de huidige afbouwgrens en circa € 75.000 krijgen door deze verhoging een hoger kindgebonden budget of komen voor het eerst in aanmerking voor dit budget. Dit betekent dat er in totaal bijna € 500 miljoen extra aan kindgebonden budget bij komt.

Herstel fout

Op zich zou dit wetsvoorstel op brede parlementaire bijval hebben kunnen rekenen, ware het niet dat de regering tijdens de behandeling ervan in de Tweede Kamer een koppeling wenste te maken met het herstel van een majeure fout van de Belastingdienst bij het toekennen van het kindgebonden budget. Die fout, door de regering een ‘ontwerpfout’ genoemd, hield in dat het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst/Toeslagen geen rekening had gehouden met aanvragen voor een kindgebonden budget na een eerdere stopzetting van de uitkering van dat budget in de gevallen waarin er een combinatie met andere toeslagen bestond.  In strijd met de wet ging de Belastingdienst ervan uit dat ouders na het stopzetten zelf weer het kindgebonden budget moesten aanvragen. Ondanks duizenden klachten werd door de Belastingdienst geen actie ondernomen. Door deze missers zijn er vanaf 2008 tussen de 300.000 en 400.000 gezinnen gedupeerd voor een totaalbedrag van bijna € 0,5 miljard. Na ontdekking van de fout gaf de regering aan deze fout te willen herstellen over de jaren 2013-2017 en voor de lopende toeslagen 2018 en 2019. Doordat als gevolg van dit herstel behalve de incidentele tegemoetkoming van de gedupeerden uit het verleden, ongeveer 70.000 gezinnen extra recht kregen op het kindgebonden budget, kwamen de structurele uitgaven aan dit budget naar verwachting € 50 miljoen hoger uit dan in de SZW-begroting was voorzien. Als dekking van deze structurele verhoging had de regering bedacht om het kindgebonden budget in 2020 eenmalig niet te indexeren. Uit praktische overwegingen werd bij nota van wijziging van 20 februari 2019  deze eenmalige niet-indexering opgenomen in wetsvoorstel 35 010, dat toch al in behandeling was in de Tweede Kamer. Vooral alleenstaande ouders en ouders met inkomens lager dan modaal werden door deze niet-indexering getroffen. Na veel discussie werd op 5 maart 2019 wetsvoorstel 35 010 inclusief de bij nota van wijziging aangebrachte aanpassing door een meerderheid van de Tweede Kamer aanvaard.
Op 8 juli 2019, één dag voor de plenaire behandeling in de Eerste Kamer, deelde de eerstverantwoordelijke voor dit wetsvoorstel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Van Ark (VVD), mee dat vanwege de koopkrachteffecten van het niet-indexeren van het kindgebonden budget in combinatie met de recente macro-economische verwachting de regering had besloten het kindgebonden budget met ingang van 1 januari 2020 toch te indexeren. Daartoe zou een novelle worden ingediend.

Dit is het eerste deel van een NTFR Opinie geschreven door prof.dr.P.H.J. Essers. De volledige opinie kunt u hier inzien. Deze Opinie is opgenomen in NTFR nummer 38 van 19 september 2019 (NTFR 2019/2301).