Biedt sleutelen aan de wet een kans voor een grotere opkomst bij OR-verkiezingen?

Biedt sleutelen aan de wet een kans voor een grotere opkomst bij OR-verkiezingen?
12 april 2022

De gemeenteraadsverkiezingen liggen alweer een paar weken achter ons en op dit moment is de vorming van nieuwe colleges van B&W nog overal in volle gang. Opvallend was de lage opkomst: slechts de helft van de kiezers heeft gestemd. Nederland kent meer organen waarvan de leden gekozen dienen te worden. Naast de Waterschappen zijn dat ook de ondernemingsraden. Het idee dat, hoe ‘dichter bij huis’ gestemd kan worden, de opkomst groter zal zijn, gaat in al deze gevallen niet op. Ook ondernemingsraden kampen immers vaak met een lage opkomst bij hun verkiezingen. Valt daar wat aan te doen?

 

De wet is summier als het over de verkiezing van de leden van de OR gaat: “Een ondernemingsraad bestaat uit leden die door de in de onderneming werkzame personen rechtstreeks uit hun midden worden gekozen.” (artikel 6 lid 1 WOR). Hoe dat in zijn werk gaat? Dat moet de OR zelf maar bepalen: “De ondernemingsraad stelt in zijn reglement nadere regelen betreffende de kandidaatstelling, de inrichting van de verkiezingen en de vaststelling van de uitslag daarvan (…).” (artikel 10 WOR).

De eerste OR-verkiezingen, nog in de jaren vijftig van de vorige eeuw, werden georganiseerd naar het model van de gemeenteraadsverkiezingen: er waren lijsten (ingediend door de vakorganisaties), met lijsttrekkers en de kiezers werden geacht niet op een persoon van hun voorkeur te stemmen, maar op een lijst. Zo staat het overigens nog steeds in de WOR. Er werd gewerkt met een kiesdeler, die bepaalde hoeveel stemmen behaald moesten worden voor één zetel en door het behaalde aantal stemmen op een lijst te delen door de kiesdeler, volgde hoeveel zetels een lijst kreeg. Of de kandidaat van jouw voorkeur in de OR kwam, hing dus af van zijn plaats op de lijst – iets waar de kiezer geen invloed op had. Vakbonden hadden in de wet (óók in de gewijzigde versie van 1979) een voorkeurspositie voor het indienen van kandidatenlijsten. Zij mochten eerst en de zogenaamde ‘vrije lijsten’ konden pas ingediend worden als er voor kandidaten een zekere ondersteuning was in de vorm van een aantal handtekeningen van collega’s. Daardoor bestonden OR’s voornamelijk uit vakbondsfracties en vond er, zeker in de grotere OR’s, een ware fractiestrijd plaats, die erop neerkwam dat vaak de grootste fractie (meestal de FNV-fractie) de dienst uitmaakte en de rest er maar een beetje bijzat.

 

Afbrokkelend enthousiasme

Over de opkomst bij OR-verkiezingen is weinig bekend, maar als ik afga op mijn ervaringen als adviseur door de jaren heen, dan durf ik de stelling wel aan dat in ondernemingen die voor het eerst beginnen met een OR, de opkomst redelijk hoog is. Meestal gaat een ruime meerderheid van de kiesgerechtigden wel stemmen. Toen in 1995 de WOR ook van kracht werd voor de overheid, zagen we bij de eerste verkiezingen ook een flink hoge opkomst. Maar helaas, in de daaropvolgende periodes zakte dit percentage gestaag naar beneden – een patroon dat bij de meeste ondernemingen, in welke sector dan ook, waarneembaar is.

 

Van lijsten- naar personenstelsel

Aanvankelijk dacht men dat dit het gevolg was van de wat bureaucratische manier waarop het hele verkiezingencircus was vormgegeven. En omdat de Ondernemingsraad niet echt een orgaan is waar politieke programma’s een sleutelrol spelen, werd als alternatief voor het lijstenstelsel het personenstelsel geïntroduceerd. Hoewel de wet alleen spreekt van “geheime schriftelijke stemming (…) aan de hand van een of meer kandidatenlijsten” (artikel 9 lid 1 WOR), wat de bovengeschetste praktijk uit de beginjaren weerspiegelt, kwam men op het idee dat een lijst natuurlijk ook kon bestaan uit één persoon. En als elke kandidaat zijn eigen lijst indient, ontstaat dus een kieslijst die bestaat uit personen, waar kiezers alleen maar rechtstreeks op kunnen stemmen. Naast het lijstenstelsel was het personenstelsel geboren. De SER heeft hiervoor vervolgens in zijn voorbeeldreglement een procedure ontwikkeld, die erop neerkomt dat elke kiezer voortaan de kandidaat van zijn voorkeur rechtstreeks kan kiezen. De kandidaten met het meeste aantal stemmen zijn verkozen. Daarop is een variant gangbaar geworden, waarbij je niet langer op één kandidaat stemt, maar op een aantal (bijvoorbeeld gelijk aan het aantal zetels dat beschikbaar is). Zo kan er ook gewerkt worden aan diversiteit van de OR, want het gevaar bij zo’n personenstelsel is natuurlijk dat als er één of een beperkt aantal mensen populair is in de onderneming, deze alle stemmen trekken. Het kon zo bijdragen aan een directere relatie tussen kiezer en gekozene. De onuitgesproken veronderstelling daarbij is wel dat de gekozene actief werkt aan zijn band met de kiezer. Ondernemingsraden hebben daar ook wel werk van gemaakt, door OR-bulletins, kantinebijeenkomsten en spreekuren, maar het animo van de kiezer bleef lauw.

 

Afbrokkelende positie vakbonden

Wat de verschuiving naar het personenstelsel wel opleverde, was een afbrokkeling van de relatie met de vakbondsfracties. Vakbondsleden konden zich voortaan persoonlijk kandidaat stellen en werden niet meer afhankelijk van de plaats op de kieslijst die door de vakbondsledengroepen (of de lokale vakbondsbestuurder) werd vastgesteld en ook in het OR-werk zelf werd de stem van het hoofdkantoor van de bond minder prominent. Er ontstond zelfs enige animositeit tussen OR’s en vakbondsbestuurders over belangrijke ondernemingsvraagstukken. Vanuit vakbondskring hoorde je regelmatig het verwijt aan de OR van ‘slappe knieën’. De verhouding tussen vakbonden en hun leden in de OR veranderde daardoor ook: waren het in de begintijd van de OR vooral spreekbuizen van het vakbondsbeleid, nu zien deze leden hun bond meestal nog als een adviesorgaan en bepalen ze zelf de koers die ze varen. Dit zou er in praktijk toe hebben kunnen leiden dat werknemers de OR meer als hun eigen vertegenwoordigers naar de bedrijfsleiding zijn gaan beschouwen. Zeker voor de jongere generaties zijn vakbonden toch vaak vertegenwoordigers van buiten, niet zelden optredend namens een beperkte groep (oudere) werknemers. En hoewel ik meen te bespeuren dat jongere werknemers inderdaad wat meer geneigd zijn de OR te vertrouwen, is van een grotere opkomst bij OR-verkiezingen daardoor nog geen sprake.

 

Geen handtekening meer nodig

Hoe het ook zij: dit alles heeft er niet voor gezorgd dat de belangstelling voor OR-verkiezingen substantieel groter is geworden. Ook niet toen de Tweede Kamer in 2013 besloot de voorkeurspositie van de vakbond uit de wet te halen, door de niet-georganiseerde OR-kandidaten niet langer te verplichten om een aantal collega’s te vragen hun kandidatuur te ondersteunen middels een handtekening. Het had het onbedoelde gevolg dat iedereen die zich kandidaat stelt voor de OR ook meteen gekozen is, mits er niet meer kandidaten zijn dan beschikbare zetels. Zo staat het althans in de meeste reglementen, gebaseerd op het voorbeeldreglement van de SER (zie artikel 9 voorbeeldreglement SER).

Sleutelen aan de wettelijke bepalingen en wijzigen van reglementen heeft niet geleid tot een groter enthousiasme onder werknemers om de invloed op hun werkomgeving tot uiting te laten komen in een grotere opkomst bij verkiezingen. Ook de meest recente wijziging van de WOR, die de in de onderneming werkzame personen eerder na hun indiensttreding passief en actief kiesrecht te geven, zal dat niet doen.

 

Werken aan een grotere opkomst?

In ons volgende blog zullen we kijken of er wellicht nog andere manieren zijn om de opkomst bij OR-verkiezingen te vergroten. Want een democratisch gekozen orgaan ontleent zijn gezag toch voor een groot deel aan de betrokkenheid van zijn kiezers, tot uiting komend in hoge opkomstcijfers. Een schrale troost: de OR staat dus niet alleen als het gaat om geringe belangstelling van zijn kiezers…

 

Lees hier meer over verkiezingen in Inzicht in de OR Online.

 

Opmerkingen