De verhouding tussen de taakstraf en de vervangende hechtenis is niet meer van deze tijd

2 maart 2017

Regelmatig krijg ik te maken met cliënten van wie de taakstraf is of wordt omgezet in vervangende hechtenis. Wat mij echter steeds weer verbaast, is dat er standaard één dag vervangende hechtenis staat voor twee uur werken. Met andere woorden: voor 30 uur gemiste taakstraf staat 15 dagen ‘zitten’. En voor 60 uur zit de cliënt meteen een maand vast. Met name in gevallen waarin een relatief lage taakstraf is opgelegd, vind ik het aantal dagen vervangende hechtenis (erg) hoog. Het opmerkelijke is bovendien dat in geval een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt omgezet in een taakstraf een andere verhouding wordt gehanteerd. Het lijkt erop dat de veroordeelde extra gestraft wordt indien sprake is van een omzetting. Maar is dat wel de bedoeling van de wetgever geweest?

Huidige regeling
Onder de huidige regelgeving kan de rechter op basis van artikel 22c Sr een taakstraf van maximaal 240 uur opleggen. Daarbij beveelt de rechter tegelijkertijd het aantal dagen vervangende hechtenis voor het geval de taakstraf niet of niet naar behoren wordt uitgevoerd (artikel 22d lid 1 Sr). De vervangende hechtenis is beperkt tot maximaal vier maanden.

In artikel 22d lid 3 Sr is vastgelegd dat voor elke twee uren van de taakstraf niet meer dan één dag vervangende hechtenis wordt opgelegd. De woorden ‘niet meer dan’ lijken te impliceren dat ook minder dagen vervangende hechtenis opgelegd kunnen worden. Dat kan inderdaad, maar in de praktijk wordt als uitgangspunt gehanteerd dat twee uur werken staat voor één dag vervangende hechtenis. Niet meer maar dus ook niet minder. Bovendien is sprake van een lineair verband: zo staat 120 uur werken voor twee maanden vervangende hechtenis (zie tabel LOVS).

Art. 22d Sr vervangende hechtenis bij oplegging taakstraf

LOVS: 12-10-2001, 21-9-2012

Taakstraf

Vervangende hechtenis

30 uur

15 dagen

40 uur

20 dagen

50 uur

25 dagen

60 uur

1 maand

120 uur

2 maanden

240 uur

4 maanden

Overigens kan de rechter bij de omzetting taakstraf het aantal dagen vervangende hechtenis aanpassen, zo lang dit maar binnen de grenzen van artikel 22d lid 3 Sr gebeurt.[1] Het is mij echter niet bekend dat deze mogelijkheid in de praktijk ook daadwerkelijk benut wordt.

Wetsgeschiedenis
Sinds 1 december 1989[2] heeft de rechter de wettelijk vastgelegde mogelijkheid om een taakstraf (toentertijd ‘onbetaalde arbeid ten algemenen nutte’) op te leggen. De zogenaamde dienstverlening werd als alternatief ingevoerd voor de korte onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, die men zoveel mogelijk terug wilde dringen. Reden hiervoor was dat de korte gevangenisstraf ongeschikt werd geacht als reactie op strafbaar gedrag.[3] De dienstverlening was op dat moment dus nog geen geheel zelfstandige straf maar kon in plaats van (dus als vervanging van) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van maximaal zes maanden worden opgelegd[4] In het vonnis diende te worden overwogen welke vrijheidsstraf overwogen werd alsmede het aantal uren dienstverlening. De rechter kon, net als nu, maximaal 240 uur dienstverlening opleggen. Indien de dienstverlening niet naar behoren werd verricht, kon de rechter de vrijheidsstraf alsnog ten uitvoer leggen. De verhouding tussen de vrijheidsstraf en de dienstverlening was aanvankelijk één maand vrijheidsstraf tegenover 40 uren dienstverlening (omgerekend 1,3 uur dienstverlening tot één dag gevangenisstraf).

De taakstraf werd aanvankelijk dus als vervanging van de gevangenisstraf opgelegd; beide straffen werden dus - min of meer – als even zwaar gezien. Zes maanden gevangenisstraf stond dus min of meer gelijk aan 240 uur werken.

In de loop van de jaren negentig werd onderstaande tabel gehanteerd.

Voorgenomen vrijheidsstraf

Onbetaalde arbeid

1 week

30 uren

2 weken

40 uren

3 weken

50 uren

4 weken/ 1 maand

60 uren

5 weken

70 uren

6 weken

80 uren

7 weken

90 uren

8 weken/2 maanden

100 uren

3 maanden

140 uren

4 maanden

180 uren

5 maanden

210 uren

6 maanden

240 uren

Bron: Trema, tijdschrift voor de rechterlijke macht, 1993, nummer 5, p. 201-209.

Wat opvalt, is dat de verhouding niet een geheel recht evenredig verband is; hoe lager de vrijheidsstraf hoe (in verhouding) meer uren werk tegenover één dag cel. Bij de lagere straffen is de verhouding tussen uren dienstverlening (taakstraf) en de voorgenomen vrijheidsstraf 4,29:1. Bij de hogere straffen is dit nog maar 1,33:1.

Taakstraf als zelfstandige straf
In de loop van de jaren negentig was de dienstverlening uitgegroeid tot een volwaardige afdoeningsvorm die zich qua zwaarte bevond tussen de geldboete en de gevangenisstraf. Om die reden werd de taakstraf per 1 februari 2001 als een zelfstandige hoofdstraf opgenomen in het Wetboek van Strafrecht.[5] De taakstraf kon vanaf dat moment in combinatie met een geldboete dan wel een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf van maximaal zes maanden worden opgelegd. Bovendien werd bij de oplegging van de taakstraf het aantal dagen vervangende hechtenis bepaald. Daarbij werd de thans geldende verhouding in de wet opgenomen: twee uur taakstraf tegenover één dag hechtenis, waarmee 60 uur taakstraf gelijk kwam te staan aan circa één maand vervangende hechtenis.[6] Ook werd het huidige lineair model geïntroduceerd.

De taakstraf is vanaf dat moment dus niet meer de vervanging voor de gevangenisstraf maar een zelfstandige straf, hetgeen naar mijn mening echter niet of onvoldoende tot uiting in de omrekentabellen die worden gehanteerd. Weliswaar is in allerlei kamerstukken te lezen dat discussie is gevoerd over het feit dat een taakstraf van 240 uur vanaf dat moment niet meer voor zes maanden vervangende hechtenis staat maar voor vier maanden. Op die manier zou de veroordeelde door voor een taakstraf te kiezen twee maanden 'korting' kunnen krijgen. Ik heb echter geen stukken gevonden waaruit enige discussie blijkt ten aanzien van de lagere taakstraffen, waarvoor de vervangende hechtenis een stuk hoger is dan daarvoor. Wel scheen de huidige verhouding in de praktijk 'gebruikelijk' te zijn.[7]

Het is mij bovendien niet duidelijk geworden waarom het (niet-lineaire) model zoals in de tabel van 1993 gold, is losgelaten. Een niet geheel lineair verband zou naar mijn mening meer recht doen aan de situaties waarin een lage taakstraf is opgelegd. In die gevallen lijkt het aantal dagen vervangende hechtenis immers een stuk hoger dan daadwerkelijk als gevangenisstraf door de rechter zou zijn opgelegd.

In de praktijk
Uitgangspunt is natuurlijk dat de veroordeelde de taakstraf daadwerkelijk uitvoert. Toch vind ik het opmerkelijk dat na een omzetting taakstraf (veel) méér dagen c.q. weken vervangende hechtenis overblijven dan in geval de rechter direct een gevangenisstraf had opgelegd. Dit geldt met name voor de wat lagere straffen.

Indien een politierechter bijvoorbeeld 60 uur taakstraf oplegt, zal het alternatief niet snel een maand onvoorwaardelijke gevangenisstraf zijn, hetgeen echter wel het resultaat is van de omzetting taakstraf. Als gevolg van de omzetting taakstraf wordt aldus én een zwaardere modaliteit (vervangende hechtenis) toegepast én meer dagen opgelegd dan de politierechter aan gevangenisstraf zou hebben opgelegd.

Recent vroeg ik nog aan een politierechter om bij de oplegging van 20 uur taakstraf een lager aantal dagen vervangende hechtenis te bevelen omdat ik van mening was dat tien dagen vervangende hechtenis niet in verhouding stond met een veroordeling voor lokaalvredebreuk. Hoewel de rechter mijn standpunt begreep, vond hij dat geen reden om van de ‘huidige praktijk’ af te wijken. Waarom wordt in de praktijk bij een omzetting taakstraf toch zo hardnekkig vastgehouden aan de verhouding twee uur staat voor één dag vervangende hechtenis? Waarom wijkt de rechter in kwestie hier niet van af in geval van een relatief laag aantal uren taakstraf voor de lichtere vergrijpen? Alleen maar omdat het nu eenmaal 'de praktijk' is?

TUL
Opmerkelijk is bovendien dat een andere verhouding wordt gehanteerd in geval een opgelegde voorwaardelijk gevangenisstraf wordt omgezet in een taakstraf: één week gevangenisstraf staat in dat geval gelijk aan 30 uur taakstraf.

Art. 14g Sr omzetting vrijheidsstraf in taakstraf (TUL)

LOVS: 22-11-2013

Voorwaardelijke vrijheidsstraf

Taakstraf (na omzetting)

1 week

30 uur

2 weken

60 uur

3 weken

90 uur

1 maand

120 uur

2 maanden

160 uur

3 maanden

200 uur

4 maanden

240 uur

Omgerekend is dat 4,29 uur werken per dag gevangenisstraf. Waar kennen we dit getal van? Juist: van de tabel uit 1993, waar deels aansluiting bij gezocht lijkt te zijn.

Vervangende hechtenis bij geldboete
Tenslotte verwijs ik ter vergelijking naar het geval waarin een opgelegde geldboete wordt omgezet in vervangende hechtenis. Artikel 24c lid 3 Sr bepaalt dat voor elke volle € 25,- van geldboete niet meer dan één dag vervangende hechtenis wordt opgelegd. Maar wat blijkt in de praktijk? De omrekentabel (zie LOVS) begint met € 50,- voor één dag vervangende hechtenis en boven € 1.000 is bovendien sprake van een niet-lineair model. Bij de geldboete is in de praktijk dus afgeweken van de wettelijke tekst: het is tijd om hetzelfde te doen bij de taakstraf.

Conclusie
De verhouding 'twee uur werken staat voor een dag zitten' stamt aldus uit de tijd dat de taakstraf als zelfstandige straf werd opgenomen in het wetboek van strafrecht. Toentertijd is name gekeken naar het effect van de omzetting van hogere taakstraffen. Mijns inziens is onvoldoende meegenomen dat het gevolg in de praktijk is dat lagere taakstraffen worden omgezet naar een zwaardere straf.

Ik pleit er dan ook voor om de rechters te prikkelen om bij lagere taakstraffen een lager aantal dagen vervangende hechtenis te bevelen. Daarbij kan dan worden verwezen naar de omzettingstabel van de voorwaardelijke vrijheidsstraf. Wellicht geeft dit rechters aanleiding om af te wijken van de ‘huidige praktijk’ zodat de hoogte van de vervangende hechtenis in een betere verhouding staat met de opgelegde taakstraf.

[1] TK 1998/99, 26 114, nr. 5, p. 26.

[2] 25 oktober 1989, Stb. 1989, 482

[3] TK 1986-87, 20 074, nr. 3, p. 4.

[4] TK 1995-96, 24 807, nr. 2, p. 28.

[5] 7 september 2000, Stb. 2000, 365

[6] TK 1998-99, 26 114, nr. 5, p. 12.

[7] TK 1998-99, 26 114, nr. 5, p. 24.

Opmerkingen