Kennisname van processtukken, theorie vs praktijk

Kennisname van processtukken, theorie vs praktijk
23 maart 2018

Vorige week werd ik getriggerd door een tweet die in mijn tijdlijn opdook. In die tweet stond vermeld dat de wetgever een verdachte het recht geeft op kennisname van de processtukken vóórafgaand aan het eerste verhoor. Dit riep bij mij de vraag op of dit het geval is. In de praktijk wordt namelijk het uitgangspunt gehanteerd dat dit recht pas geldt na het eerste verhoor. Daarnaast is het nog de vraag of het ook een recht is dat je als verdachte (of advocaat) makkelijk kunt effectueren. In mijn praktijk en die van kantoorgenoten heb ik nog niet één keer meegemaakt dat ik voorafgaand aan een eerste verhoor (automatisch) kennis heb mogen nemen van processtukken, ook niet in gevallen waarin er al geruime tijd onderzoek was verricht voordat mijn cliënt werd aangehouden. Toegegeven, ik heb daar (vanwege de heersende praktijk) ook niet om verzocht. Desalniettemin rees bij mij de vraag, hoe zit dit precies? Heb je écht voorafgaand aan het eerste verhoor recht op kennisname van de (alle) processtukken?

Juridisch kader
Artikel 30 lid 1 Sv geeft het juridische kader, daarin staat: “De kennisneming van de processtukken wordt de verdachte op diens verzoek tijdens het voorbereidende onderzoek verleend door de officier van justitie. De kennisneming wordt de verdachte in elk geval toegestaan vanaf het eerste verhoor na aanhouding.”

Die bepaling lijkt helder, het recht op kennisname van processtukken heb je als verdachte in elk geval vanaf het eerste verhoor. Hierbij geldt dat dat onder processtukken ingevolge artikel 149a lid 2 Sv wordt verstaan “alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn”.

Equality of arms
De achtergrond van dit artikel is blijkens de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2009/10, 32 468, nr. 3) dat een verdachte vroeg wordt geïnformeerd over de resultaten van het opsporingsonderzoek. Dit draagt eraan bij dat een verdachte - mede op basis van de onderzoeksresultaten - zelf kan verzoeken om onderzoek te laten verrichten, wat weer bijdraagt aan de waarheidsvinding. Geen speld tussen te krijgen lijkt mij. Het draagt naar mijn mening tevens bij aan een efficiënter proces, zowel voor wat betreft vooronderzoek, als ter voorkoming van vertragingen later in het (straf)proces. De inrichting van ons strafproces is er de laatste jaren sowieso meer op gericht om zoveel mogelijk in het vooronderzoek te laten plaatsvinden. Het spoedig verstrekken van processtukken aan een verdachte (en diens advocaat) is vanuit het oogpunt van efficiency, maar ik durf ook wel te zeggen equality of arms, dan ook aan te bevelen.

Voorafgaand of na het eerste verhoor?
De formulering in artikel 30 lid 1 Sv biedt ruimte voor de conclusie dat kennisname van processtukken in bepaalde gevallen ook voor het eerste verhoor wordt toegestaan. Uit de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2009/10, 32 468, nr. 3) blijkt dat de wetgever zich hiervan bewust was. De onderzoekers adviseerden de wetgever aansluiting te zoeken bij het eerste verhoor van een verdachte als ijkpunt voor de kennisneming van processtukken. Het Openbaar Ministerie en de Raad voor de Rechtspraak waren voorstander van dit voorstel. De Nederlandse Orde van Advocaten en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak wezen er echter op dat in bepaalde gevallen al (grootschalig) onderzoek is verricht voordat een verdachte voor het eerst wordt verhoord. De wetgever zag dit onder ogen en meende dat het in die gevallen alleszins redelijk is om een verdachte inzage te geven in het procesdossier alvorens hij wordt gehoord. Als sprake is van grote onderzoeken zou men dus - zo lijkt hieruit te volgen - ook vóór het eerste verhoor recht hebben op alle processtukken. Dit is op dit moment bepaald geen staande praktijk.

Ook uit de EU-richtlijn 2012/13/EU zou je kunnen afleiden dat het moment wellicht vóór het eerste verhoor ligt. In punt 28 van die richtlijn staat namelijk dat de informatie (lees: hier staat niet processtukken, wat toch wat ruimte voor interpretatie laat) aan verdachte of beklaagden over het strafbare feit waarvan ze worden verdachte of beschuldigd onverwijld aan hem dient te worden verstrekt, en uiterlijk vóór hun eerste officiële verhoor. Hierbij is wel de kanttekening geplaatst dat het dient te gebeuren zonder lopende onderzoeken te schaden en dat rekening dient te worden gehouden met de fase waarin het onderzoek zich bevindt.

Uit artikel 30 lid 1 Sv volgt dat de kennisneming van de processtukken tijdens het voorbereidende onderzoek verleend wordt door de officier van justitie. Als kennisgeving uitblijft kan een verdachte de rechter-commissaris verzoeken de OvJ een termijn te stellen binnen welke kennisneming moet worden verleend (artikel 30 lid 2 Sv). De officier wordt dan door de rechter-commissaris gehoord over het verzoek.

Uitzonderingsmogelijkheid
In lid 3 wordt aangegeven dat het recht tot kennisneming aan een verdachte kan worden onthouden als het belang van het onderzoek dit vordert. Op grond van lid 4 dient dan wel aan een verdachte schriftelijk te worden medegedeeld dat de hem ter inzage gegeven stukken niet volledig zijn. Een verdachte kan hiertegen binnen 14 dagen een bezwaarschrift indienen bij de rechter-commissaris. Zie voor handige tips voor advocaten hierover: http://advocatenblad.nl/2014/11/27/tips-voor-de-verdediging/#sdfootnote3sym.

Artikel 31 Sv geeft aan dat aan een verdachte niet mag worden onthouden: de volledige kennisneming van de processen-verbaal van zijn verhoren, de processen-verbaal van verhoren of handelingen van onderzoek, tenzij het belang van het onderzoek zich daartegen verzet, en alle processen-verbaal van verhoren waarvan hem de volledige inhoud mondeling is medegedeeld. Van de stukken kan een verdachte op grond van artikel 32 Sv een afschrift krijgen, maar het onderzoek mag daardoor niet worden opgehouden. Een officier van justitie kan in specifieke gevallen bepalen dat van bepaalde stukken of gedeelten daarvan nog geen afschrift wordt verstrekt (artikel 32 lid 2 Sv).

Recht op kennisname alle processtukken

Artikel 33 Sv geeft de processuele momenten aan vanaf wanneer de verdachte het recht toekomt van alle processtukken kennis te nemen, dus ook de stukken die wellicht op grond van artikel 32 lid 2 Sv eerder werden onthouden. Als het vooronderzoek is afgerond en er een beslissing is genomen over de verdere vervolging heeft een verdachte recht op kennisname van alle stukken. Uitzondering op deze regel is als er sprake is van een geval als bedoeld in 149b Sv. In dat artikel staat dat een rechter-commissaris kan besluiten dat voeging (en daarmee kennisneming) van processtukken of gedeelten daarvan achterwege blijft als een getuige ernstige overlast zal ondervinden of in de uitoefening van zijn ambt of beroep ernstig zal worden belemmerd, een zwaarwegend opsporingsbelang wordt geschaad, of het belang van de staatsveiligheid wordt geschaad.

Praktisch gezien
Mijn blog begon met een aantal vragen, waarop inmiddels het antwoord (enigszins) kenbaar is. Op grond van deze (EU-) bepalingen en wetsgeschiedenis zou je als verdachte (en advocaat) in beginsel recht op kennisneming van de processtukken moeten krijgen in elk geval na het eerste verhoor. Echter, de wetsgeschiedenis geeft een beeld dat dit recht al bestaat voorafgaand aan het eerste verhoor. Tenzij een officier van justitie ex art. 30 lid 3 Sv bepaalt dat bepaalde processtukken aan een verdachte worden onthouden. Het is naar mijn mening de vraag of dit in de praktijk ook (tijdig) geëffectueerd kan worden en of je dit als verdachte (of advocaat) in alle gevallen moet willen.

Factoren die hierbij een rol kunnen spelen zijn of sprake is van een uitgebreid vooronderzoek, in dat geval is kennisname van de processtukken uiteraard wenselijk en hoort het systeem erop ingericht te zijn dat kennisneming snel te realiseren is. In kleinere zaken zou het systeem overigens ook zo ingericht moeten zijn, opvallend is dat hier in den lande geen eenduidige lijn of werkwijze in is.

Daarnaast is een factor die een rol kan spelen of je cliënt op het moment van het eerste verhoor vastzit. Als dat het geval is kan het niet indienen van een verzoek net zo goed een legitiem doel dienen, bijvoorbeeld als je cliënt graag in vrijheid wil worden gesteld en je geen tijd wilt verspillen alvorens het eerste verhoor in te gaan.

Een ander aspect dat mogelijk een rol speelt is dat als een verdachte eerst kennisneemt van de processtukken en daarna pas een verklaring aflegt hij het risico loopt dat hem later wordt tegengeworpen dat hij deze verklaring pas heeft afgelegd na kennisneming van de processtukken. Wat er ook zij van dat argument, het is een risico.

Concluderend: het blijft een afweging van een verdachte (en diens advocaat) om wel of niet expliciet een beroep op de bepaling uit artikel 30 lid 1 Sv te doen. Het is goed om te weten dat de mogelijkheid er is, en geregeld van belang om hier een beroep op te doen. Er zijn echter ook gevallen waarin kennisneming juist niet het belang van de cliënt dient. Hoe het ook zij: de praktische uitvoering van art. 30 lid 1 Sv kent nog de nodige mankementen.


Opmerkingen