Let’s talk pegels: voldoende aanwijzingen in ontnemingen

Let’s talk pegels: voldoende aanwijzingen in ontnemingen
19 september 2019

Er zijn veel strafrechtelijke onderwerpen die een blog verdienen. Ons stelsel van gefinancierde rechtsbijstand bijvoorbeeld. Of de steeds verdergaande verharding in de zittingszaal. Maar tegelijk zijn dit macro onderwerpen waar de laatste tijd al zoveel over geschreven is. Ik wil me als jurist niet alleen maar bezig houden met macro onderwerpen. Ik wil ook nog eens de diepte in met een wat kleiner onderwerp. Zo’n onderwerp dat iets voor de juridische fijnproever lijkt, maar stiekem de grondslag is voor het innen van miljoenen bij veroordeelden. Zo’n onderwerp waar schrikbarend weinig debat over wordt gevoerd. Zo’n onderwerp waarbij je argumenten weegt om te zien wat je er eigenlijk van vindt. Ik wil het hebben over de term voldoende aanwijzingen in de ontnemingswetgeving.

De gangbare interpretatie van voldoende aanwijzingen

Het ontnemen van wederrechtelijk verkregen vermogen is booming business voor het openbaar ministerie. In 2018 pakte het openbaar ministerie een bedrag van ruim 171 miljoen euro af van veroordeelden. Er zijn drie varianten op basis waarvan het openbaar ministerie kan ontnemen. Een van die drie varianten vinden we terug in lid 2 van artikel 36e Sr. Helaas zijn er geen openbare bronnen om te zien hoeveel miljoen er met welke ontnemingsvariant wordt geïncasseerd, maar ik ben die variant van lid 2 de afgelopen jaren in ieder geval met grote regelmaat tegengekomen.

Op basis van dit tweede lid kan een rechter wederrechtelijk verkregen voordeel ontnemen voor een feit dat niet op de tenlastelegging heeft gestaan wanneer hij van mening is dat er voldoende aanwijzingen zijn dat een veroordeelde dit feit heeft gepleegd. De vraag dringt zich op hoe voldoende aanwijzingen wordt geïnterpreteerd.

De Hoge Raad nam tot op heden nog geen standpunt in over de interpretatie van die term. Voor zover ik heb kunnen nagaan is er twee keer eerder een middel aan de Hoge Raad voorgelegd waar dit een rol speelde. Beide keren liet ons hoogste rechtscollege de mogelijkheid onbenut richting te wijzen.  In de wandelgangen heb ik wel gehoord dat ten minste één van de raadsheren van de Hoge Raad staat te popelen klare wijn te schenken, maar dat er in cassatie simpelweg niet over wordt geklaagd.

De term voldoende aanwijzingen vindt zijn grondslag in de in 1950 ingevoerde wet op de economische delicten. Bij het lezen van de stokoude wetsgeschiedenis valt op dat ook de wetgever geen duidelijk standpunt heeft ingenomen over de interpretatie hiervan. Niettemin hebben een paar rechtsgeleerden waaronder Borgers het standpunt ingenomen dat de wetgever het zo moet hebben bedoeld dat voldoende aanwijzingen hetzelfde betekend als aannemelijkheid. Op het eerste gezicht lijkt dit geen onredelijk criterium, maar ik wil de lezer vragen dit even te laten bezinken.

Stel, het openbaar ministerie verdenkt een verdachte van twee hennepkwekerijen. Een kwekerij met 100 planten en een kwekerij met 1 miljoen planten. De officier van justitie heeft alleen voldoende wettig en overtuigend bewijs voor die kleine kwekerij. Voor die grote kwekerij niet. Zoals we weten mag een verdachte niet worden geplukt voor een feit waarvoor hij is vrijgesproken. Dan kiest de officier er waarschijnlijk voor de verdachte alleen te dagvaarden voor die kleine kwekerij. Als hier een veroordeling uitrolt, kan hij voor die grote kwekerij voordeel ontnemen als hij aannemelijk maakt dat de verdachte hier enige betrokkenheid bij had. Dit zou al kunnen aan de hand van één verklaring van een getuige die nog een appeltje te schillen had met de verdachte. Als de bewijs barrière echt zo laag ligt als enkel aannemelijkheid kunnen we ons oprecht afvragen of dit vanuit de eerlijkheid en rechtvaardigheid van een strafrechtelijke procedure wel door de beugel kan.

Mijn interpretatie van voldoende aanwijzingen

Ik pleit voor een andere interpretatie van voldoende aanwijzingen. Naar mijn mening moet dit zo worden gelezen als dat iets buiten redelijke twijfel moet komen vast te staan. De term voldoende aanwijzingen komt in de hele strafrechtwetgeving nog één keer voor. Dat is in artikel 94a lid 4 Sv, de regeling van het conservatoir derdenbeslag. De Hoge Raad maakte in 2012 duidelijk dat deze bepaling in artikel 94a Sv zo moet worden gelezen als dat het buiten redelijke twijfel dient vast te staan. Het conservatoir derdenbeslag is nauw verwant met ontnemingszaken. Het maakte namelijk deel uit een verruiming van ontnemingswetgeving in 2011. Om die reden durf ik dan ook een parallel te trekken. Er is nog een ander argument die mijn stelling bekrachtigd. En dat is het bekende Geerings arrest van het Europese Hof. Ja, ik weet dat hier ondertussen boekenkasten over volgeschreven zijn, maar er zit iets in dit arrest dat nog te weinig aandacht heeft gekregen. Daarmee doel ik op paragraaf 47 van dit arrest. Die paragraaf heeft betrekking op ontnemingszaken waar geprobeerd wordt voordeel te ontnemen voor feiten die niet op de tenlastelegging hebben gestaan. Precies waar voldoende aanwijzingen betrekking op heeft. Het Europese Hof heeft daarover gezegd dat dit alleen mag als het beyond reasonable doubt is aangetoond. Wat mij betreft te vertalen naar buiten redelijke twijfel.

Conclusie

Ik weet dat deze blog technisch van aard is. Toch denk ik dat het onderwerp van voldoende aanwijzingen zowel in de literatuur als de praktijk meer aandacht verdient. Op dit moment is nog onduidelijk hoe de Hoge Raad die term zal interpreteren, maar ik hoop dat die duidelijkheid er snel komt. Het is immers al bijna 70 jaar geleden dat voldoende aanwijzingen in de strafrechtwetgeving werd geïntroduceerd. Dat maakt het tot een grand old lady van het strafrecht. Dan verdien je wel wat duidelijkheid.