De algemene gang van zaken van de onderneming bespreken: Hoogtepunt voor de medezeggenschap

De algemene gang van zaken van de onderneming bespreken: Hoogtepunt voor de medezeggenschap
22 april 2021

Het staat al ruim vijftig jaar in de wet, maar het lijkt wel alsof het nu pas de aandacht krijgt die het verdient: de bespreking van de algemene gang van zaken van de onderneming. Artikel 24 WOR schrijft voor dat dit tenminste tweemaal per jaar moet plaatsvinden. En dat, als die er zijn, ook commissarissen of toezichthouders daarbij aanwezig dienen te zijn. Een bijzonder overleg dus, dat inderdaad de aandacht verdient die het steeds meer krijgt.

De wens van de wetgever om de algemene gang van zaken van de onderneming te bespreken (let op: er staat dus niet in de onderneming!) is al zo oud als de WOR zelf. Aanvankelijk ging het vooral om informeren van de ondernemingsraad over het economisch reilen en zeilen van de onderneming – bij de wetswijzigingen in de jaren zeventig werd dit vervangen door een bespreking. En de strikte focus op het economische ging er ook vanaf. Natuurlijk, wat daarvoor in de plaats kwam – de algemene gang van zaken van de onderneming – is een vrij ongespecificeerd begrip, dat wellicht uitnodigt tot fikse uitweidingen. Het wordt daarom niet voor niks, denk ik, in bepaalde kringen ook wel het ‘benen-op-tafel-overleg’ genoemd: een moment om eens onbevangen te bespiegelen over waar het met de onderneming heen gaat. Toch komt men steeds meer tot de ontdekking dat het artikel meer mogelijkheden biedt dan deze gezamenlijke verkenning van de toekomst. Het zou zelfs de hoeksteen van de medezeggenschap genoemd kunnen worden!

Overlegvergadering als apart orgaan

De WOR van 1950 kende het begrip ‘overlegvergadering’ nog niet: de bestuurder zat als lid de ondernemingsraad voor en een apart overleg was dus niet nodig! Dat veranderde in de jaren zeventig, toen de focus op samenwerking plaats maakte voor een focus op belangenvertegenwoordiging en de OR een zelfstandig orgaan werd ter vertegenwoordiging van de in de onderneming werkzame personen. Toen was er apart overleg nodig tussen OR en bestuurder en men vond het nodig om dit ook in de wet vast te leggen. Er waren mensen die bang waren dat de OR zich vooral zou richten tot zijn collega’s en de bedrijfsleiding de rug toe zou keren. Het waren jaren waarin de ‘klassenstrijd’ weer nieuw leven werd ingeblazen en men openlijk het conflictmodel aanprees als middel om resultaten te boeken. De WOR uit 1971 en vooral 1979 waren het resultaat van dit alles. Overigens ingevoerd door een VVD-CDA kabinet, dus wie in de WOR de geest van het linkse kabinet Den Uyl uit die tijd vermoedt, heeft het mis.

In elk geval had de OR een ware metamorfose ondergaan ten opzichte van zijn voorganger uit 1950. Voortaan stond de overlegvergadering centraal, die met zekere regelmaat werd voorgeschreven. Ook het overleg over de algemene gang van zaken van de onderneming deed zijn intrede. De formulering lijkt niet toevallig gekozen: in de zogenaamde Structuurwet, die de governance regelt voor grote vennootschappen, werd een Raad van Commissarissen ten tonele gevoerd, die onder andere als taak kreeg, toezicht te houden op de algemene gang van zaken van de onderneming. Die structuurwet stamt uit 1972 en het ligt dus voor de hand te veronderstellen dat de eensluidende formulering in beide wetten niet toevallig is gekozen: het overleg met de OR over die algemene gang van zaken biedt commissarissen een prima gelegenheid om dit aspect van hun toezichthoudende taak invulling te geven.

Toch kwam dit aanvankelijk niet zo van de grond. De structuurwet regelt, zoals gezegd, de governance van grote vennootschappen en dat is alles bij elkaar slechts een beperkt aantal ondernemingen. Ondernemingsraden bij die ondernemingen kregen een aantal extra rechten (waaronder het recht van voordracht van commissarissen), maar het leek een beetje een aparte hoek binnen de Nederlandse medezeggenschapspraktijk. Zoals ik het indertijd heb beleefd leek het in bestuurskamers eerder te gaan over de vraag hoe de invloed van de OR tot een minimum beperkt kon worden, dan over de vraag hoe deze invloed een constructieve kracht kon zijn. Heel wat guldens zijn er toen uitgegeven aan kosten voor juridische bijstand op dit punt en commissarissen die het leuk vonden om het overleg over de algemene gang van zaken met de OR bij te wonen waren schaars. Als ze aanwezig waren deden ze hun mond vaak niet open, zo gaat het verhaal.

Hoe kan het dan, dat de laatste jaren dit overleg aan populariteit groeit en dat commissarissen het zelfs leuk lijken te vinden om met de OR in overleg te treden? Twee redenen liggen hier mijns inziens aan ten grondslag: een wettelijke versteviging van dit overleg en de governance in de nonprofit-sector.

Afspraken verplicht

Sinds de invoering van de WOR in 1979 heeft de wetgever niet stilgezeten op het terrein van medezeggenschap. De belangrijkste wijziging die relevant is voor dit betoog betreft de toevoeging eind vorige eeuw van een belangrijk element aan de verplichting tot bespreking van de algemene gang van zaken: de verplichting aan de ondernemer (!) om mededeling te doen over de besluiten die hij in voorbereiding heeft en die vallen onder het advies- of instemmingsrecht. En bovendien – en dit is wellicht nog belangrijker – de ondernemer moet afspraken maken over de manier waarop hij de OR betrekt bij de besluitvorming. Dat is naar mijn idee een wat onderbelicht element in de WOR, want er staat dus niet dat de ondernemer een voorstel doet en de OR dit moet bekrachtigen (een figuur die in de rest van de WOR veel voorkomt), maar partijen maken (als gelijkwaardige partners) afspraken. Dat is dus een krachtige aanvulling op de vormeisen die er aan een voorgenomen besluit dat adviesplichtig is gesteld worden. Mijn indruk is overigens dat ondernemingsraden zich hier nog te weinig van bewust zijn.

Behalve deze aanscherping van artikel 24 WOR zijn ook op andere plaatsen aanvullingen gekomen op wat in het overleg aan de orde moet of kan komen. Alles bij elkaar levert dat een forse agenda op voor het halfjaarlijkse overleg.

Governance in de non-profit

Ik heb niet de indruk dat de eerste raden van commissarissen zich erg bekommerden om hun relatie met de OR – ook al zijn er wel mooie staaltjes te memoreren van de samenwerking tussen RvC en OR in hun strijd om Nederlandse bedrijvigheid te behouden tegen buitenlandse overnames. De focus in de governance van structuurvennootschappen lag vooral bij de aandeelhouders. De eerste governancecode, die wat meer handen en voeten moest geven aan de wat magere bepalingen uit de structuurwet, moet dan ook vooral gelezen worden als een poging om de stem van de aandeelhouders wat meer te laten klinken. Die code, de code Tabaksblat, luidde wel een nieuw tijdperk in: aandacht voor de maatschappelijke positie van ondernemingen en de gevolgen voor het bestuur. Dat werd gretig overgenomen in die andere grote sector van de Nederlandse economie: die van de grote maatschappelijke organisaties in onderwijs, cultuur en zorg. De heersende organisatievorm is daar de stichting en een stichting kent geen eigenaren. Waar in de particuliere sector de aandeelhouder als ankerpunt voor goede governance werd genomen, daar had men in deze nonprofitsector eigenlijk alleen een abstractie als het maatschappelijk belang. Maar dat weerhield bestuurders er niet van om als ware ondernemers de publieke gelden te besteden: investeringen in riskante ondernemingen, met bijpassende salarissen ter stimulering van deze ondernemingszin waren aan de orde van de dag. Governancecodes in de zorg en onderwijs moesten dit gedrag beteugelen en men vond de ankerpunten in het personeel (dat als professionals werd aangeduid) en de klanten. Wie een aantal opeenvolgende versies van de governancecode in de zorg achter elkaar legt, ziet een toenemende aandacht voor de ‘gouden driehoek’ in het bestuur: bestuurder – raad van toezicht – medezeggenschap. En wie dan de medezeggenschapswetgeving erop naslaat, komt als snel bij artikel 24 WOR terecht. Ook in de SER is inmiddels veel aandacht voor deze relatie en wordt hierover gepubliceerd (zie bijvoorbeeld deze webpagina).

Hoe nu verder?

Het overleg over de algemene gang van zaken van de onderneming kan gezien worden als het kristallisatiepunt waar de werkzaamheden van raad van bestuur, toezichthouders en ondernemingsraad samenkomen. Het besef dat dit dus een belangrijk overlegmoment is in de Nederlandse ondernemingen kan best nog wel een stukje steviger. Want zou het geen goed idee zijn, om hier ook in de onderneming wat meer ruchtbaarheid aan te geven? Een aankondiging wanneer dat overleg plaats vindt, met een openbare agenda en een verslag achteraf. Je zou er zelfs voor kunnen kiezen om het overleg openbaar te voeren, zodat elke medewerker er kennis van kan nemen. In ons webinar op 18 mei a.s. gaan we dieper in op de mogelijkheden die artikel 24 WOR biedt: hoe zet u de medezeggenschap in uw onderneming steviger op de kaart?


Klik hier voor een programmaoverzicht en uw inschrijving.

 

Hans Hautvast

Partner van OR-Coach.nl

Hans.hautvast@or-coach.nl

 

 

Programma
De algemene gang van zaken van de onderneming – Van bespreken naar afspreken

Tijdens dit webinar komen de volgende onderwerpen aan bod:

  • Wat zegt artikel 24 precies? We ontrafelen de verplichtingen en mogelijkheden die in dit artikel verborgen zitten
  • De agenda van het artikel 24 overleg: welke onderwerpen zijn verplicht en welke zijn gewenst?
  • Afspraken maken over besluiten in voorbereiding: tips om ook nog aan te denken
  • Wat doet die commissaris op het overleg? We bekijken de rol van de toezichthouder vanuit verschillende invalshoeken
  • Informatie tijdig en volledig: hoe zorg je voor een volwaardig overleg
  • De bedrijfscyclus en artikel 24: Plan-Do-Check-Act, oftewel: hoe zorg je ervoor dat wat wordt afgesproken ook gebeurt?
  • Overleg over de algemene gang van zaken: hoe maak je het tot centraal medezeggenschapsmoment in de onderneming?

 

Hans Hautvast is partner bij OR-Coach.nl en studeerde politicologie en bedrijfskunde en begon zijn loopbaan als docent in het middelbaar onderwijs. Hij kwam daar in aanraking met medezeggenschap en dat heeft zijn loopbaan verder bepaald. Hij werd trainer/adviseur en coach voor ondernemingsraden, gaf leiding aan een team van medezeggenschapsprofessionals bij Schouten & Nelissen, werd directeur-bestuurder van Stichting FNV Formaat, voorzitter van de branchevereniging Medezeggenschap en bestuurslid van Stichting Scoor. Hij schreef het boek Inzicht in de OR bij de overheid, publiceerde in diverse medezeggenschapsbladen en is lid van de redactieraad Inzicht in de OR van Sdu. Hans heeft verder ervaring als toezichthouder in de zorg.

Opmerkingen