Verontschuldigbare onmacht in het verkeer

Verontschuldigbare onmacht in het verkeer
1 november 2018

Vorig jaar schreven mijn collega’s Mehmet Özsüren en Alrik de Haas al een blog over de aangekondigde wijzigingen in het verkeersstrafrecht. In maart 2018 kwam het tot een door minister Grapperhaus ingediend conceptwetsvoorstel aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten, waarover ook de Raad voor de rechtspraak is geconsulteerd.
Het voorstel probeert invulling te geven aan de kwestie hoe (in de toekomst) om te gaan met bepaald rijgedrag en de schuld van de verdachte in het verkeersstrafrecht, met of zonder ernstige gevolgen.

Wat nu als de verdachte een ongeluk veroorzaakt en de verdachte stelt dat hij tijdelijk buiten bewustzijn is geweest? Een cliënt met dit verhaal meldde zich bij mij. Het vonnis werd vorige week gepubliceerd (Rechtbank Gelderland 10 augustus 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:3611). De hoogste tijd om een blog te wijden aan verontschuldigbare onmacht.

Artikel 5 en 6 Wegenverkeerswet

De tenlastelegging in dergelijke zaken bestaat vaak uit primair artikel 6 WVW 1994 (schuld), subsidiair artikel 5 WVW 1994 (gevaarzetting).

Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 is vereist dat het rijgedrag van verdachte zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam is geweest. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Op basis van de jurisprudentie moet daarvoor gekeken worden naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Het uiteindelijke gevolg van de gedragingen van de verdachte weegt niet mee bij deze beoordeling.

Bij artikel 5 WVW 1994 moet sprake zijn van concreet gevaarzettend gedrag. Op basis van de jurisprudentie geldt dat een enkele overtreding van de verkeersregels hiervoor onvoldoende is. Ook hier geldt dat de gevolgen, hoe ernstig ook, niet bepalend zijn.

Verontschuldigbare onmacht

In deze blog ga ik ervan uit dat ‘sec’ aan de hand van het rijgedrag van de verdachte komt vast te staan dat er in beginsel sprake is van een overtreding van artikel 5 of 6 WVW 1994. Met andere woorden: het rijgedrag van de verdachte op zichzelf levert in beginsel schuld dan wel gevaarzetting op.

Een beroep op verontschuldigbare onmacht kan dit anders maken. Voor een succesvol beroep op verontschuldigbare onmacht is vereist dat de verdachte aannemelijk maakt dat hij/zij buiten zijn/haar eigen schuld in een toestand is geraakt waarin hij/zij lichamelijk of geestelijk niet in staat was na behoren te functioneren. Denk hierbij aan een epileptische aanval, een slaapstoornis, een tia of hypo, een black-out of een kort hartinfarct.

Leidraad voor het leerstuk van de verontschuldigbare onmacht is het zogenoemde Black-out arrest van de Hoge Raad van 1 juni 2004 (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Het hof had de verdachte veroordeeld voor artikel 6 WVW 1994 en geen acht geslagen op het verweer van de verdachte dat zij een black-out heeft gehad. De Hoge Raad overweegt:

"Onbegrijpelijk is hoe het hof, zonder nadere motivering welke in de bestreden uitspraak ontbreekt, de hiervoor onder 3.3 onder c genoemde verklaring van de verdachte inhoudende dat zij kennelijk een soort "black-out" heeft gehad, redengevend heeft geacht voor de hiervoor onder 3.2 vermelde bewezenverklaring voorzover inhoudende dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend en/of onachtzaam heeft gehandeld. Die verklaring strekt immers onmiskenbaar ten betoge dat het de verdachte tengevolge van die plotseling opgekomen en voor haar onvoorzienbare black-out niet te verwijten is dat zij haar voertuig korte tijd niet onder controle had en gedurende die tijdsspanne op de andere weghelft is terechtgekomen. Nu het hof daaromtrent niets heeft overwogen en de bewijsmiddelen ook niets inhouden waaruit zou kunnen volgen dat die door de verdachte gestelde en door het hof aangenomen black-out wel voor rekening van de verdachte komt en haar kan worden verweten, is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed."

Tijdelijk bewustzijnsverlies

Het aannemelijk maken van het tijdelijk bewustzijnsverlies is niet altijd even gemakkelijk. Zo kan bewustzijnsverlies intreden ná het ongeval. Dan kan het dus goed zijn dat de verdachte zich niets meer kan herinneren van het ongeval, maar dat heeft dan meer te maken met de gevolgen.
Het is van belang dat artsen de mogelijke oorzaak van het ongeval kunnen toeschrijven op het tijdelijk bewustzijnsverlies voorafgaande aan en/of tijdens het ongeval. Contact met artsen is dus van groot belang voor de verdachte. Mochten de behandelende artsen van de verdachte daarover geen uitspraken kunnen doen, dan kan het raadzaam zijn een deskundige in te schakelen.

Andere omstandigheden buiten het medisch kader zijn ook van belang om te beoordelen of de verdachte bij bewustzijn was voor en tijdens het ongeval.
Zo kan ondersteuning gevonden worden in een (consistente) verklaring van de verdachte.
Ook kunnen getuigen die verklaren over het rijgedrag van de verdachte een bijdrage leveren aan de aannemelijkheid van de (medische) oorzaak. Denk hierbij aan het slingeren op de weg, het afglijden van de weg, het ontbreken van corrigerende maatregelen etc.
In de zaak van mijn cliënt had de wegraking en het ongeluk plaatsgevonden bij een bepaalde afslag. Dit was niet de afslag die cliënt normaal gesproken nam om naar huis te gaan. De rechtbank neemt deze afwijkende route uitdrukkelijk mee in haar overwegingen.

Voorzienbaarheid

De jurisprudentie laat zien dat niet alleen het tijdelijk bewustzijnsverlies, maar ook de vraag of het voor de verdachte voorzienbaar was dat hij tijdelijk zijn bewustzijn zou kunnen verliezen meeweegt in de beoordeling of sprake is van verontschuldigbare onmacht.

In een zaak die diende voor het Gerechtshof Amsterdam in 2012 (Gerechtshof Amsterdam 14 februari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV8205) had de verdachte, van beroep chauffeuse, een black-out gehad. Kort voor het ongeval had de neuroloog aan haar aangegeven dat er waarschijnlijk sprake was van epilepsie en heeft haar gewezen op de consequenties met betrekking tot de rijbevoegdheid. De verdachte werd veroordeeld voor artikel 6 WVW 1994, omdat het hof vond dat ze er verstandig aan zou hebben gedaan niet meer als bestuurder van een auto de weg op te gaan en dit met haar werkgever te bespreken.
De Rechtbank Rotterdam (Rechtbank Rotterdam 25 januari 2018, ECLI:NL:RBROT2018:459) heeft begin van dit jaar een soortgelijke uitspraak gedaan bij een verdachte die reeds bekend was met epileptische aanvallen. In deze zaak had de verdachte gelogen over haar aanvalsvrije periode en was zij daags na het ongeval weer de auto ingestapt. De rechtbank overwoog dat de enkele wetenschap van epileptische aanvallen verdachte al had moeten doen besluiten geen auto meer te rijden en komt tot een veroordeling voor artikel 6 WVW 1994.

De Rechtbank Noord-Holland oordeelde in 2014 dat er weliswaar in het verleden sprake was geweest van een epileptische aanval, maar dat de verdachte beschikte over een geldig rijbewijs conform de regeling eisen geschiktheid 2000 van het CBR (Rechtbank Noord-Holland 6 mei 2014,
ECLI:NL:RBNHO:2014:4584). Gelet daarop was de rechtbank van oordeel dat het voor de verdachte niet voorzienbaar was dat hij – anno 2014 – een epileptische aanval zou krijgen.
Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft zich op 5 december 2014 gebogen over een zaak waarin de verdachte in het verleden al enkele malen een epileptische aanval had gehad (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 5 december 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5120). Op basis van de gegevens van het CBR was hij echter weer rijgeschikt bevonden voor een termijn van 5 jaar. In die periode had het ongeval plaatsgevonden. Hij beschikte dus over een geldig rijbewijs.
In deze laatste zaak woog het hof ook uitdrukkelijk in het voordeel van de verdachte mee dat hij passende maatregelen heeft getroffen. Het hof overwoog dat de verdachte zich heeft verstaan met zijn behandelend neuroloog en zich gehouden aan diens aanwijzingen, zoals het tijdelijk niet rijden.

Tot slot

Mijn cliënt werd uiteindelijk vrijgesproken voor artikel 6 WVW 1994 en voor artikel 5 WVW 1994 volgde een ontslag van alle rechtsvervolging (vanwege de buitenwettelijke schulduitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld in de vorm van verontschuldigbare onmacht).

Het is belangrijk als advocaat alert te zijn vanaf de opsporingsfase en tijdens de verhoren. Iemand die dit overkomt, heeft juridische ondersteuning hard nodig. Ook is het belangrijk al in een vroeg stadium relevante medische gegevens te verzamelen en eventueel (rechtstreeks) deskundigen in te schakelen.

Meer blogs van Viviënne van de Port:

Opmerkingen