4. Ongeschiktheid, 4.3.1. De kernbepaling van de ZW(Ziekte en re-integratie)
Deze paragraaf is bijgewerkt tot 14 januari 2014
Art. 19 ZW is waarschijnlijk het belangrijkste artikel van de ZW, want daaraan ontleent de verzekerde het recht op uitkering.
In deze bepaling staat, dat recht op uitkering heeft de verzekerde die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte ongeschikt is voor zijn arbeid (art. 19, lid 1, ZW).
De vrouwelijke verzekerde heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid die haar oorzaak vindt in zwangerschap of bevalling recht op ziekengeld (art. 19, lid 2, ZW).
Overigens heeft de vrouwelijke verzekerde geen recht op ziekengeld gedurende de periode dat zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten op grond van de Wet arbeid en zorg (art. 19, lid 3, ZW) (zie hoofdstuk 7). Onder ziekte worden mede verstaan: gebreken (art. 19, lid 4, ZW).
Ten aanzien van een zogenoemde ‘vangnetter’ (een verzekerde die geen werkgever heeft als bedoeld in art. 9, 10 of 12 ZW) wordt onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn. In afwijking van de eerste zin wordt, indien de verzekerde de arbeid gedurende minder dan een week heeft verricht en daaraan voorafgaand gedurende ten minste zes maanden andere arbeid heeft verricht, onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die gewoonlijk kenmerkend zijn voor de andere arbeid die in die zes maanden hoofdzakelijk is verricht (art. 19, lid 5, ZW). Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet beperking…