Naar de inhoud

Acte clair en acte éclairé: niet zo clair

Duidelijk EU-recht?

Ik heb de indruk – en mijn indruk is dat ik niet de enige ben die die indruk heeft2 – dat het de Hoge Raad niet altijd gemakkelijk valt, te beoordelen of hij nu wel of geen prejudiciële vraag moet stellen. Dat is hem overigens niet zonder meer euvel te duiden nu het VWEU daar (alleen) in art. 267 VWEU maar beperkt en globaal iets over bepaalt. Het HvJ heeft zich over dit vraagstuk al zeer geruime tijd geleden voor het eerst uitgelaten, maar in zodanige bewoordingen dat daaraan niet heel harde en eenduidige criteria zijn te ontlenen hoewel diens jurisprudentie – waarover hierna meer – ten principale wel enkele richtlijnen, of zo men wil voorschriften bevat.

Het behoeft nauwelijks betoog dat onduidelijkheid op dit vlak de rechtsontwikkeling niet ten goede komt. Zo kan het zijn dat er langere tijd onzekerheden blijven bestaan voor belanghebbenden (waaronder uiteraard ook de overheid), ongelijkheden tussen de toepassing van het recht in de lidstaten kunnen ontstaan, belanghebbenden daadwerkelijk schade kunnen oplopen, terwijl een lidstaat aansprakelijk gesteld kan worden als een nationale rechter een beslissing heeft genomen die nadien strijdig blijkt te zijn met het EU-recht.3

In deze opinie zet ik een aantal gedachten op een rij inzake deze problematiek. Gelet op de beschikbare ruimte voor een opinie gaat het zeker niet om een uitputtende inventarisatie.4 In dit verband laat ik de hiermee verband houdende ontwikkeling in de rechtspraak van het EHRM ook onbesproken. Deze rechtspraak vloeit met name voort uit het bepaalde in art. 6, lid 1, EVRM dat kort gezegd bepaalt dat een ieder bij de vaststelling…