Naar de inhoud

Als goede vrienden uit elkaar. Varianten op de splitsing ex art. 2:334cc BW

1. Inleiding

De splitsingswetgeving2 geeft regelgeving voor de splitsing van rechtspersonen. De twee hoofdvormen die de wet kent, zuivere splitsing en afsplitsing, onderscheiden zich onder andere daarin dat bij de zuivere splitsing de splitsende rechtspersoon ophoudt te bestaan, terwijl bij de afsplitsing de splitsende rechtspersoon blijft bestaan. De wet geeft de mogelijkheid om, door de splitsing van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of een naamloze vennootschap, tegelijkertijd ook de aandeelhouders van die splitsende vennootschap te splitsen.

Art. 2:334cc BW bepaalt dat – uitsluitend in het geval van een zuivere splitsing – de akte van splitsing kan bepalen dat onderscheiden aandeelhouders van de splitsende vennootschap aandeelhouder worden van onderscheiden verkrijgende vennootschappen. Deze vorm van splitsing wordt volgens ons ten onrechte wel aangeduid als de ruziesplitsing. Het hebben van ruzie is immers geen constitutief vereiste voor de toepasbaarheid van deze variant3 (waarover meer hierna). Wij zullen hierna in deze bijdrage, daar waar het betreft de “klassieke” ruziesplitsing dan ook zoveel mogelijk spreken van de “klassieke aandeelhouderssplitsing”, waarbij wij meteen onderkennen dat ook deze vlag de lading niet helemaal dekt. Wel kenmerkt deze verschijningsvorm van de splitsing van een vennootschap zich door het gevolg: de aandeelhouders van de splitsende vennootschap worden ten gevolge van de splitsing aandeelhouder in onderscheiden verkrijgende vennootschappen.

Met deze splitsingsvariant wordt in de parlementaire geschiedenis, de literatuur en de praktijk nogal terughoudend omgegaan.4 Dit terwijl de praktijk om een ruime toepassing van het instrument splitsing vraagt. Daarbij merken wij op dat de “moeder” van de Europese splitsingswetgevingen, de Zesde EG-Richtlijn5 bijvoorbeeld in art. 17 lid 1…