Art. - De juridische splitsing van een onderneming: staat verhuurder met de rug tegen de muur?
Herstructurering, reorganisatie en herfinanciering zijn bekende technieken waarmee ondernemingen die in zwaar weer verkeren hun marktpositie proberen bij te sturen. Een actueel voorbeeld van herstructurering is de juridische splitsing ex artikel 2:334a BW. Vaak blijven de slecht lopende onderdelen van een onderneming achter in de bestaande vennootschap en de goed lopende onderdelen worden ondergebracht in een nieuwe of andere onderneming (of visa versa). De zogeheten ‘sterfhuisconstructie’. Als verhuurder kun je geconfronteerd worden met zo’n juridische constructie. Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek biedt de verhuurder in dat kader enige bescherming. Maar deze wettelijke waarborgen zijn niet toereikend.
In dit artikel bespreek ik waarom de geboden bescherming niet voldoende is en ga ik in op de beschermingsmogelijkheden van de verhuurder buiten het wettelijke kader van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek: de actie uit onrechtmatige daad. Ik beperk mij tot de situatie dat de gesplitste onderneming van de huurder een financieel zwakkere partij is dan voor de splitsing, maar niet in staat van faillissement verkeert. Het voert te ver om in dit artikel ook op die situatie in te gaan.
Wettelijke bescherming verhuurder tegen splitsing van de onderneming huurder
Voordat ik op de hiervoor genoemde situatie inga, zet ik kort uiteen in hoeverre de verhuurder (wettelijke) bescherming geniet tegen de splitsing van de vennootschappelijke structuur van de huurder. Voor een uitgebreide uiteenzetting van het wettelijke kader en de relevante jurisprudentie van deze beschermingsmogelijkheden verwijs ik naar het artikel van B.W. Brouwer en D. de Gelder (2013), in het Tijdschrift voor Huurrecht Bedrijfsruimte.1
Voor de verhuurder kan een splitsing problematisch uitpakken, aangezien hij geen zeggenschap…