Naar de inhoud

Art. - Het leerstuk van de gebruiksvergoeding na het einde van de huur

Wanneer een huurder na ommekomst van de huurperiode zonder enig recht daartoe van het gehuurde gebruik blijft maken, moet hij daarvoor een gebruiksvergoeding aan de verhuurder betalen. Dit volgt uit artikel 7:225 BW. In 2013 is met het arrest Credit Suisse/Subway1 uitgewezen dat dit analoog ook geldt voor een onderhuurder die na het eindigen van de hoofdhuur in het gehuurde blijft zitten in afwachting van onderhandelingen met de hoofdverhuurder over een nieuw te sluiten rechtstreekse huurovereenkomst. Inmiddels zijn we drie jaar verder. Hoe zat het ook alweer met het gebruiksvergoedingsleerstuk en wat is de stand van zaken na Credit Suisse/Subway? In dit artikel bespreek ik de highlights.

De gebruiksvergoeding ex artikel 7:225 BW

Lex specialis

Na het einde van de huur dient een huurder2 in beginsel het gehuurde aan de verhuurder terug te geven. Op deze teruggave zijn de normale regels omtrent toerekenbare tekortkoming in de nakoming (wanprestatie) en schadevergoeding van toepassing.3 De wetgever achtte het echter, mede ingegeven door heersende jurisprudentie,4 wenselijk om naast het leerstuk van ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW) een lex specialis toe te voegen waarin duidelijk wordt gemaakt dat een huurder over de periode dat hij het gehuurde niet dan wel te laat teruggeeft, óók een vergoeding aan de verhuurder dient te betalen.5 Deze lex specialis is vervat in artikel 7:225 BW en luidt als volgt:

“Houdt de huurder na het einde van de huur het gehuurde onrechtmatig onder zich, dan kan de verhuurder over de tijd dat hij het gehuurde mist, een vergoeding vorderen gelijk aan de huurprijs, onverminderd, …