Naar de inhoud

Art. - Samenlevers: vergoedingsrechten en verjaring

Het aantal ongehuwde samenlevers heeft sinds de jaren zestig een enorme vlucht genomen. Naar verwachting zal vóór 2050 een op de drie paren ongehuwd samenwonen.1 Voor hen geldt het algemene vermogensrecht. De beschermingsbepalingen voor gehuwden gelden niet voor hen. Dat kan tot zeer onbillijke uitkomsten leiden. De vraag is hoe de rechter daarmee omgaat binnen de (on)mogelijkheden die hij heeft, waarbij ik mij in dit artikel focus op vergoedingsrechten tussen (ex-)samenlevers en de problematiek van de verjaring.

Nominaal of beleggingsleer

Voor gehuwden gold tot 1 januari 2012 dat wanneer de één investeert in een goed van de ander, aan de investerende echtgenoot in beginsel een nominaal vergoedingsrecht toekomt.2 Per 1 januari 2012 geldt de beleggingsleer op grond van artikel 1:87 BW. Een investering van na 31 december 2011 volgt in beginsel de waardevermeerdering/-vermindering van dat goed naar rato van die investering, tenzij het een goed betreft dat naar zijn aard bestemd is om verbruikt te worden. Alsdan geldt de nominaliteitsleer (artikel 1:87 lid 3 sub b BW).3

Wanneer samenlevers niet expliciet of impliciet contracteren over de afwikkeling van een investering in een goed van de ander, is het de vraag of het vergoedingsrecht nominaal of via de beleggingsleer moet worden berekend. Voor zover mij bekend, is artikel 1:87 BW nog niet analoog toegepast in de (gepubliceerde) rechtspraak. Indien dus sprake is van een vergoedingsrecht zal in beginsel de nominaliteitsleer gelden.

Bij samenlevers met een samenlevingscontract zal overigens dikwijls een bepaling zijn opgenomen die ziet op vergoedingsrechten. Afhankelijk van de formulering (en de uitleg daarvan) …