Belastingrecht Actueel
Standpunt Belastingdienst quasiwettelijke verdeling
In het Vakstudie Nieuws van 5 september 2013 (V-N 2013/40.14) is een brief opgenomen van de Belastingdienst, waarin het standpunt wordt uitgedragen dat voor de heffing van erfbelasting niet wordt aangesloten bij de quasiwettelijke verdeling. De brief, zoals deze is afgedrukt, is enigszins rommelig. Eerst volgt een korte beschrijving van de quasiwettelijke verdeling. Dan wordt ingegaan op de vraag of een quasiwettelijke verdeling een al dan niet geoorloofde wilsdelegatie inhoudt. Ebben en Kraan worden geciteerd en daaruit volgt de conclusie, zo lijkt het althans, dat de Belastingdienst zich op het standpunt stelt dat van ongeoorloofde wilsdelegatie geen sprake is. Aan het slot van de brief wordt echter - terecht zo lijkt me - opgemerkt dat het voor de heffing van erfbelasting niet relevant is of het civielrechtelijk al dan niet mogelijk is dat de afwikkelingsbewindvoerder zelfstandig mag verdelen.
De fiscus beroept zich vervolgens op HR 2 januari 1903, PW 9356, waarin de Hoge Raad uitdrukkelijk heeft bepaald dat voor de berekening van het recht van overgang geen rekening wordt gehouden met de verdeling van de nalatenschap. Ter ondersteuning van dit standpunt worden Monteiro en Vegter aangehaald en wordt verwezen naar mijn commentaar in T&C Erfrecht. De conclusie luidt als volgt:
‘Civielrechtelijk betekent buiten toepassing stellen van de wettelijke verdeling dat de erven in een onverdeeldheid verkeren. Dit betekent dat voor de berekening van de verschuldigde erfbelasting uitgegaan moet worden van de volle erfdelen/breukdelen. De (het: IvV) afwikkelingsbewindvoerderschap levert geen waardedruk op: HR 18 oktober 1995, BNB 1996/10. Met de in de aangifte…