Naar de inhoud

Bovenindividuele belangenbehartiging

Naar een aanscherping van het beroepsrecht voor belangenorganisaties door een vereiste van representativiteit

Het beroepsrecht van belangenorganisaties: een overzicht van de jurisprudentie over belanghebbendheid van belangenorganisaties en een voorstel voor een verdere aanscherping daarvan.

1. Inleiding

Eind 2008 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) een aantal belangwekkende uitspraken over de belanghebbendheid van belangenorganisaties. De uitspraken werden door Lex geannoteerd voor de AB. Een van die annotaties wordt door hem ingeleid met: “Deze en de drie hierna opgenomen uitspraken zijn van groot belang voor het beroepsrecht van ‘ideële’ organisaties”.1 Wat bracht Lex ertoe die uitspraken van groot belang te achten? De praktische betekenis van het oordeel van de Afdeling is volgens Lex Michiels groot, gelet op de afschaffing van de actio popularis in het omgevingsrecht per 1 juli 2005. Daarbij wijst hij erop dat de wetgever destijds de verwachting uitsprak dat de afschaffing van die actio popularis niet veel om het lijf zou hebben, aangezien uit onderzoek was gebleken dat niet veel niet-belanghebbenden beroep instelden.2 Van Buuren legde destijds echter al het verband met de milieuorganisaties die naar zijn oordeel niet alle zouden kunnen voldoen aan de voorwaarden van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).3 Met de oktober-uitspraken kreeg Van Buuren het gelijk aan zijn zijde; de Afdeling trok de touwtjes aan wat betreft het beroepsrecht voor belangenorganisaties en vond aldus een balans tussen de afschaffing van de actio popularis en behoud van een reëel beroepsrecht van belangenorganisaties.4

Inmiddels zijn we een kleine tien jaren verder en…