A: Inleiding
Wat betreft wetsgeschiedenis en jurisprudentie tot heden bijgewerkt.
C: Kernproblematiek
Artikel 32 lid 4 van Richtlijn 2004/18/EG schrijft voor dat – indien een raamovereenkomst wordt gesloten met meerdere ondernemers – dit er minimaal drie dienen te zijn, voor zover het aantal ondernemers dat aan de selectiecriteria voldoet en/of het aantal inschrijving dat aan de gunningscriteria voldoet, voldoende groot is. Dat vereiste was voorheen geïmplementeerd in artikel 2.143 lid 1 Aanbestedingswet. Voornoemde voorwaarde is in Richtlijn 2014/24/EU echter vervallen, waarna artikel 2.143 dienovereenkomstig is aangepast. Blijkens de memorie van toelichting kan een raamovereenkomst met meerdere ondernemers voortaan met ten minste twee ondernemers worden gesloten.
In artikel 2.143 Aanbestedingswet is beschreven welke procedure de aanbestedende dienst dient te volgen bij het plaatsen van een nadere overeenkomst onder een raamovereenkomst met meerdere opdrachtnemers.
Indien de voorwaarden voor het plaatsen van nadere overeenkomsten reeds zijn opgenomen in de raamovereenkomst, kan plaatsing van de nadere overeenkomst geschieden zonder nieuwe oproep tot mededinging
Lid 1 sub a: Indien in de raamovereenkomst niet alle voorwaarden voor het plaatsen van nadere overeenkomsten zijn opgenomen, moeten de raamcontractanten opnieuw tot mededinging worden opgeroepen (sub c). Vervolgens vindt een (versimpelde) procedure plaats, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.143 lid 3 sub a t/m d Aanbestedingswet. Sub b biedt een tussenvorm.
Lid 1 sub b biedt de aanbestedende dienst de mogelijkheid om – indien dat in de aanbestedingsstukken is vermeld – specifieke werken, leveringen of diensten, die onder de raamovereenkomst vallen, te laten uitvoeren, hetzij door ze te gunnen aan een van de ondernemers, aangewezen volgens objectieve criteria en op grond van de reeds vastgestelde contractvoorwaarden, hetzij door een specifiek contract voor de uitvoering van werken, leveringen of diensten te gunnen na een minigunningsprocedure (de 'minicompetitie') tussen de ondernemers die partij zijn bij de raamovereenkomst.
Om de transparantie en gelijke behandeling te waarborgen, bepaalt het tweede lid van artikel 2.143 dat de aanbestedende dienst in de aanbestedingsdocumenten objectieve criteria dient op te nemen op grond waarvan hij de keuze voor een van de twee methoden van uitvoering van de raamovereenkomst zal maken. Overweging 61 van Richtlijn 2014/24/EU verduidelijkt dat deze criteria bijvoorbeeld betrekking kunnen hebben op de hoeveelheid, de waarde of de kenmerken van de werken, leveringen of diensten, zoals de behoefte aan een betere service of een hoger veiligheidsniveau, of op prijsontwikkelingen volgens een vooraf bepaald indexcijfer.
Lid vier bepaalt dat indien een raamovereenkomst in percelen is verdeeld, de wijze van uitvoering als opgenomen in het eerste lid, onderdeel b, ook kan worden toegepast op elk perceel waarvoor alle voorwaarden met betrekking tot de uitvoering van de werken, diensten en leveringen in de raamovereenkomst zijn vastgelegd. Het is hiervoor blijkens de memorie van toelichting niet noodzakelijk dat de voorwaarden met betrekking tot de uitvoering ook voor andere percelen van de raamovereenkomst zijn vastgelegd.
D: Jurisprudentie uitgebreid
Bij dit artikel is nog geen belangrijke jurisprudentie aanwezig.
E: Jurisprudentie nieuw
Meest recente jurisprudentie over Aanbestedingswet 2012 artikel 2.143.
F: Literatuurverwijzing
Bij dit artikel is nog geen belangrijke literatuur aanwezig.