Dit artikel is grotendeels een implementatie van artikel 47 lid 1 Richtlijn 2004/18/EG. Per 1 juli 2016 is artikel 2.91, eerste lid, onder b, aangepast om de tekst van deze bepaling in lijn te brengen met de tekst in artikel 60, derde lid van Richtlijn 2014/24/EU (zie
Kamerstukken II 2015/16, 34 329, nr. 3, p. 72). Ingevolge artikel 2.91 lid 1 kunnen aanbestedende diensten de financiële en economische draagkracht van een ondernemer toetsen aan de hand van de bewijsmiddelen zoals genoemd in artikel 2.91 lid 1 sub a tot en met c. Het betreft een niet-limitatieve opsomming van bewijsmiddelen. Aanbestedende diensten mogen dus andere bewijsmiddelen vragen, die echter niet in strijd mogen zijn met het proportionaliteitsbeginsel (zie Kamerstukken II
2010/11, 32 440, nr. 11, p. 6 en Kamerstukken I
2011/12, 32 440, nr. C, p. 15).
Het is vaste rechtspraak van het HvJ EU dat aanbestedende diensten een tamelijk grote vrijheid genieten te kiezen welke bewijsmiddelen gegadigden of inschrijvers ter inzage moeten overleggen om hun financiële en economische draagkracht aan te tonen. Deze vrijheid is echter niet onbegrensd, een minimumeis inzake de draagkracht moet namelijk verband houden met en in verhouding staan tot het voorwerp van de opdracht. Zie in dit verband HvJ EU 18 oktober 2012, zaak C-218/11 (Édukövízig en Hochtief Construction AG), waarin het Hof van Justitie oordeelt dat een aanbestedende dienst geen minimumeis inzake economische en financiële draagkracht mag stellen onder verwijzing naar de balans in het algemeen maar wel door naar een of meer specifieke onderdelen van de balans te verwijzen. Voorwaarde is dan wel dat deze onderdelen objectief geschikt zijn voor het bieden van informatie over die draagkracht van een ondernemer en die eis aan de omvang van de betrokken opdracht wordt aangepast, zodat objectief sprake is van een positieve aanwijzing voor een voldoende economische en financiële basis voor de uitvoering van die opdracht maar niet verder wordt gegaan dan hetgeen daartoe redelijkerwijs noodzakelijk is. Een minimumeis inzake economische en financiële draagkracht kan in beginsel niet worden uitgesloten om de enkele reden dat die eis betrekking heeft op een onderdeel van de balans ten aanzien waarvan tussen de wettelijke regelingen van de lidstaten verschillen kunnen bestaan. Zie ook Vzr. Rb. Rotterdam 31 januari 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ1903: de invulling van de eisen met betrekking tot de financiële en economische draagkracht vereist maatwerk en is afhankelijk van de aard, omvang en waarde van de opdracht. Bij het stellen van eisen aan financiële en economische draagkracht komt een aanbestedende dienst ruime discretionaire bevoegdheid toe. De aanbestedende dienst dient na te gaan welke daadwerkelijke risico's er zijn en of die risico's worden afgedekt door de eisen die worden gesteld. De gestelde eisen moeten in redelijke verhouding staan tot de aard en omvang van de opdracht. De voorzieningenrechter kan dit slechts beperkt toetsen .
Advocaat-generaal M. Campos Sánchez-Bordona overweegt in haar conclusie van 21 maart 2017, zaak C-76/16 (INGSTEEL spol. s r.o.) dat het aanbestedende diensten niet alleen vrij staat om van de inschrijvers een minimumniveau van financiële en economische draagkracht te eisen, maar ook om in de betreffende aankondigingen van een opdracht de overlegging te verlangen van bepaalde bewijzen dat zij over een economische en financiële basis beschikken die voldoende is voor de uitvoering van de opdracht, gedurende de gehele periode die daarvoor is vastgesteld. Bij de concrete invulling van die eis hebben de aanbestedende diensten volgens de advocaat-generaal een grote keuzevrijheid.
Conform artikel 2.91 lid 2 dient een aanbestedende dienst in de aankondiging van de overheidsopdracht of in de uitnodiging tot inschrijving aan te geven welke bewijsmiddelen met betrekking tot de financiële en economische draagkracht door een ondernemer dienen te worden overgelegd (zie ook artikel 2.63). Daarnaast vereist het transparantiebeginsel dat in de aankondiging of de uitnodiging tot inschrijving nog de geschiktheidseis zelf (de norm waaraan wordt getoetst) bekend wordt gemaakt. Een aanbestedende dienst kan niet enkel volstaan met de vermelding dat moet worden beschikt over 'voldoende' financiële en economische draagkracht en het vereisen welke bewijsmiddelen moeten worden overgelegd.
Indien een ondernemer om gegronde redenen de gevraagde bewijsmiddelen niet kan overleggen, kan de ondernemer krachtens lid 3 zijn economische en financiële draagkracht met andere bescheiden aantonen die de aanbestedende dienst geschikt acht. Uit de conclusie van advocaat-generaal M. Campos Sánchez-Bornona van 21 maart 2017, zaak C-76/16 (INGSTEEL spol. s r.o.) volgt dat voordat lid 3 van artikel 2.91 kan worden toegepast, de ondernemer moet aantonen dat hij niet in staat was aan de "normale" voorwaarden te voldoen die de aanbestedende dienst voor het bewijs van zijn economische en financiële draagkracht had gesteld. Voor toepassing van onderhavig artikel mag de ondernemer in de eerste plaats niet in staat zijn de door de aanbestedende dienst gevraagde referenties te vergaren. In de tweede plaats moet er voor de onmogelijkheid daartoe een "gegronde reden" zijn. De vraag of het onmogelijk is om de in het bestek verlangde referenties over te leggen, moet vanuit een objectief gezichtspunt worden onderzocht. Enkel als er sprake is van beide genoemde omstandigheden, mag de inschrijver andere bewijsmiddelen aandragen om zijn solventie aan te tonen.