De waarde van een concessieopdracht wordt geraamd naar de waarde op het tijdstip van verzending van de aankondiging van die concessieopdracht of, indien een aankondiging niet is vereist, naar de waarde op het tijdstip waarop de procedure voor de gunning door de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf wordt ingeleid.
Commentaar op Aanbestedingswet 2012 art. 2a.10 (Aanbestedingsrecht)
Commentaar is bijgewerkt tot 03-10-2016 door mr. D.R. Versteeg
Artikel 2a.10 Tekst van de hele regeling
De aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf baseert de berekening van de geraamde waarde van een concessieopdracht op de tijdens de looptijd van de overeenkomst te behalen omzet van de concessiehouder, exclusief omzetbelasting, als tegenprestatie voor de werken of diensten die het voorwerp uitmaken van de opdracht met inbegrip van de bijkomende leveringen die in het kader van deze werken en diensten worden verricht.
A: Inleiding
Wat betreft wetsgeschiedenis en jurisprudentie tot heden bijgewerkt.
B: Wetstechnische informatie
Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 2a.10.
C: Kernproblematiek
Artikel 2a.10 lid 1 bepaalt dat de aanbesteder in principe de waarde van de concessieopdracht raamt naar de waarde op het moment van de aankondiging van de opdracht. Indien geen aankondiging wordt gedaan, dient de waarde te worden geraamd naar de waarde op het moment dat de aanbesteder de procedure start. Hetzelfde geldt voor overige overheidsopdrachten (zie artikelen 2.15 lid 1 en 3.12 lid 1). Een procedure zonder aankondiging start volgens artikel 8 lid 2 van Richtlijn 2014/23/EU bijvoorbeeld, in voorkomend geval, door ondernemers te contacteren in verband met de concessies. In andere gevallen zou aansluiting gezocht kunnen worden bij de oorspronkelijke tekst van het commissievoorstel, dat ten aanzien van de start verwijst naar het moment van de omschrijving van de voornaamste kenmerken van de voorgenomen concessie.1
Artikel 2a.10 lid 2 bepaalt dat de waarde van een concessieopdracht wordt geraamd op basis van de 'te behalen omzet' van de concessiehouder. Bij overige overheidsopdrachten dient de aanbesteder het 'totale bedrag' te hanteren (zie artikelen 2.15 lid 2 en 3.12 lid 2). Het verschil komt voort uit de aard van de concessieopdracht waarbij de tegenprestatie bestaat uit het uitsluitend recht een dienst of een werk, te exploiteren, hetzij uit dit recht en een betaling (zie artikel 1.1). Uit artikel 2a.11 volgt dat alle mogelijke onderdelen van de tegenprestatie in principe betrokken moeten worden bij de raming van de waarde van de concessieopdracht.
Bij de raming van de waarde dient rekening te worden gehouden met de bijkomende leveringen die in het kader van de werken of diensten worden verricht. De MvT bevat als voorbeeld de levering van bouwmateriaal door de aanbestedende dienst aan de concessiehouder.2 Dat lijkt geen goed voorbeeld omdat voor de situatie dat de aanbestedende dienst materialen of diensten ter beschikking stelt, het bepaalde in artikel 2a.11 lid 2 sub f geldt (vergelijk ook de artikelen 2.16 en 3.13). Aannemelijker komt voor dat met 'bijkomende leveringen' juist gedoeld wordt op leveringen ‘door de concessiehouder’, waarmee hij omzet genereert. Waar concessieopdrachten ex deel 2a naar hun aard zien op werken of diensten, heeft deze bepaling kennelijk tot doel om bijkomende leveringen te betrekken bij de raming van de waarde.
D: Jurisprudentie uitgebreid
Bij dit artikel is nog geen belangrijke jurisprudentie aanwezig.
E: Jurisprudentie nieuw
Meest recente jurisprudentie over Aanbestedingswet 2012 artikel 2a.10.
F: Literatuurverwijzing
Bij dit artikel is nog geen belangrijke literatuur aanwezig.