Naar de inhoud

Commentaar op Besluit huurprijzen woonruimte art. 4a (Huurrecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 23-01-2017 door mr. T.J. de Groot

Artikel 4a Tekst van de hele regeling

Het bedrag van de aan de Staat verschuldigde vergoeding, bedoeld in artikel 8 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, wordt vastgesteld op:

  1. indien de verzoeker dan wel de partij die niet de verzoeker is een huurder is: € 25,

  2. indien de verzoeker dan wel de partij die niet de verzoeker is een verhuurder is: € 450, dan wel

  3. indien de verzoeker dan wel de partij die niet de verzoeker is een verhuurder is die op basis van de krachtens artikel 8 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte verstrekte gegevens, aantoont dat hij een natuurlijke persoon is: € 25.

A: Inleiding

In artikel 8 Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (Uhw) is bepaald dat voor het uitbrengen van een advies door de huurcommissie als bedoeld in artikel 5 lid 4 vergoeding is vastgelegd in artikel 4a Besluit huurprijzen woonruimte (Bhw).

Met ingang van 1 juli 2014 zijn de Wet van 4 juni 2014 tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte in verband met de modernisering en vereenvoudiging van de werkwijze van de huurcommissie (Stb. 205, 2014) en het besluit van 17 juni 2014 tot wijziging van het Besluit servicekosten en het Besluit huurprijzen woonruimte (Stb. 218, 2014) in werking getreden. In het Besluit zijn de legesbepalingen van artikel 4 en 4a aangepast.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 4a.

C: Kernproblematiek

Als er een verzoekschrift bij de huurcommissie wordt ingediend tot het geven van advies als bedoeld in artikel 5 lid 4 van de wet, moet de verzoekende partij (de huurder of de verhuurder) bij de start van de procedure een vergoeding als leges betalen. Deze vergoeding is per 1 april 2010 fors verhoogd (Stb. 2010, 42). Huurders en verhuurders moesten een grotere bijdrage leveren aan de financiering van geschillenbeslechting door de huurcommissie. Een bedrag van € 25 voor particulieren en van € 450 voor rechtspersonen vond men acceptabel en er is een differentiatie in de hoogte van vergoedingen ontstaan. Met ingang van 1 juli (Stb. 205, 2014) is het onderscheid in de hoogte van leges tussen natuurlijke- en rechtspersonen komen te vervallen en geldt alleen nog een onderscheid tussen huurder en verhuurder.

In de tekst van het Besluit tot 1 juli 2014 was onder lid 1 onderdeel b opgenomen dat een rechtspersoon een legesbedrag van € 450 moest betalen. Het ging hier altijd om de verhuurder. Bij de vaststelling van de leges kon echter onduidelijkheid optreden als de verhuurderstaken werden uitgevoerd door een andere partij dan de eigenaar van de woning, bijvoorbeeld een beheerder. De verhuurder kon een natuurlijke persoon zijn, maar moest dan toch het hogere legestarief betalen. In het wetsvoorstel is daarom opgenomen dat de hoogte van de leges niet meer wordt bepaald door het gegeven of een partij natuurlijke persoon is of rechtspersoon, maar huurder of verhuurder. De verhuurder die aantoont dat hij een natuurlijke persoon is, is dezelfde vergoeding verschuldigd als een huurder (leges € 25). Dit is geregeld in een nieuw onderdeel c.

Op 16 januari 2017 is een wetsvoorstel ingediend om te komen tot een landelijke vorm van geschillenbeslechting tussen huurder en verhuurder (Kamerstukken 34652, Wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte in verband met een verdere modernisering van de Huurcommissie en met de introductie van een verhuurderbijdrage). In het wetsvoorstel worden de taken van de Huurcommissie uitgebreid met de behandeling van geschillen die voortvloeien uit klachten van huurders over de door verhuurders geleverde producten en verrichte diensten. Bijvoorbeeld klachten over gedragingen van (een medewerker van) de verhuurder of de mutatieprocedure. De geschillenbehandeling door de Huurcommissie is beperkt tot de sociale huursector. De kosten voor de uitbreiding van de taken van de huurcommissie zullen voor een deel gedragen moeten worden door de verhuurder. Hiervoor zal een vaste verhuurdersbijdrage worden geheven, gebaseerd op de aangifte van de verhuurderheffing. Op 10 februari 2017 is de nota naar aanleiding van het verslag door de regering ingediend.

D: Jurisprudentie uitgebreid

Bij dit artikel is nog geen belangrijke jurisprudentie aanwezig.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Besluit huurprijzen woonruimte artikel 4a.

F: Literatuurverwijzing

  • Hielkema, H.M., H.E.M. Vrolijk en E.E. de Wijkerslooth-Vinke, Groene Serie Huurrecht, Commentaar op artikel 4a Bhw, Deventer: Kluwer.
  • Sanden, P.G.A. van der en J.M.G.A. Sengers, Huurrecht woonruimte, Den Haag: Sdu Uitgevers 2015.