Naar de inhoud

Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 3 art. 168 (Relatierecht) en (Vermogensrecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 13-11-2016 door mr. I.W. van Osch

Artikel 168 Tekst van de hele regeling

1.

De deelgenoten kunnen het genot, het gebruik en het beheer van gemeenschappelijke goederen bij overeenkomst regelen.

2.

Voor zover een overeenkomst ontbreekt, kan de kantonrechter op verzoek van de meest gerede partij een zodanige regeling treffen, zo nodig met onderbewindstelling van de goederen. Hij houdt daarbij naar billijkheid rekening zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang.

3.

Een bestaande regeling kan op verzoek van de meest gerede partij door de kantonrechter wegens onvoorziene omstandigheden gewijzigd of buiten werking gesteld worden.

4.

Een regeling is ook bindend voor de rechtverkrijgenden van een deelgenoot.

5.

Op een overeenkomstig lid 2 ingesteld bewind zijn, voor zover de kantonrechter niet anders heeft bepaald, de artikelen 154, 157 tot en met 166, 168, 172, 173 en 174 van Boek 4, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kantonrechter de in artikel 159 van Boek 4 bedoelde beloning ook op grond van bijzondere omstandigheden anders kan regelen, alsmede dat hij de in artikel 160 van Boek 4 bedoelde zekerheidstelling te allen tijde kan bevelen. Het kan door een gezamenlijk besluit van de deelgenoten of op verzoek van een hunner door de kantonrechter worden opgeheven.

A: Inleiding

De wijze waarop de deelgenoten het beheer over hun aandeel uitoefenen, kan worden vastgelegd in een regeling. De bevoegdheden van deelgenoten hoeven niet uitdrukkelijk te worden vastgelegd. Het een en ander kan ook blijken uit het gedrag of de rechtsverhouding van de deelgenoten (Schoordijk (1983), p. 69). Een regeling kan op twee wijzen tot stand komen: door (uitdrukkelijk of stilzwijgende) instemming van alle deelgenoten (lid 1) of door tussen komst van de kantonrechter (lid 2). De regeling is geen overeenkomst in de zin van Parl. Gesch. Boek 6 waaruit verbintenissen voortvloeien (Asser/Perrick, 3-V*, 2011/11).

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 168.

C: Kernproblematiek

C.1: Genot, gebruik en beheer

De begrippen genot, gebruik en beheer worden in de wet niet beschreven. Voor de betekenis ervan kunnen de volgende handreikingen worden gegeven.

Genot is ruimer dan gebruik en bij het gebruik denkt men primair aan stoffelijke objecten, aan zaken. Als slechts een deelgenoot een goed gebruikt, missen de overige deelgenoten het genot. De deelgenoot die het goed gebruikt, zal de overige deelgenoten schadeloos moeten stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding. (Zie MvA II Inv., Parl. Gesch. Boek 3, p. 587, Hoge Raad 22 december 2000, NJ 2001/59, «JOR» 2001/20, ECLI:NL:HR:2000:AA9143).

Bij beheer moet gedacht worden aan handelingen ten behoeve van de normale exploitatie van het goed. Daaronder kunnen ook feitelijke handelingen vallen zoals het bewaren van een nalatenschapszaak in een kluis (Hof ’s-Hertogenbosch 31 januari 2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:AW2564). Beheer is overigens niet gelijk aan beschikken. Beschikken is een juridische term (vervreemden en bezwaren) en beheren is een economisch begrip (verrichten van exploitatiehandelingen). Ter zake van beschikkingshandelingen kan geen beheersregeling worden vastgesteld (Hof Den Haag 2 december 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3864).

C.2: Vertegenwoordiging

Het vertegenwoordigingsaspect komt met name aan de orde bij beheer en niet zozeer bij genot en gebruik. Deelgenoten kunnen overeenkomen dat een van hen of een derde de gemeenschap zal beheren. In een dergelijke regeling ligt verlening van vertegenwoordigingsbevoegdheid besloten (Asser/Perrick, 3-V*, 2011/11 en MvA II Inv., Parl. Gesch. Boek 3, p.1282). Of de deelgenoot vertegenwoordigend handelt, zal beoordeeld moeten worden aan de hand van de regels van artikelen 3:33 BW en 3:35 BW. Als de beheersbevoegde deelgenoot in eigen naam optreedt, bindt hij de overige deelgenoten niet. Hij is dan extern gebonden en zal jegens de schuldeiser moeten nakomen (MvA II Inv., Parl. Gesch. Boek 3, p. 1282). De regels van volmacht (artikelen 3:78 BW en 3:79 BW) kunnen van overeenkomstige toepassing zijn (Asser/Van der Grinten & Kortmann, 2-I, 2004/18 en 19).

Een derde die handelt met een onbevoegde deelgenoot, kan beroep doen op:

  • artikel 3:86 BW, indien de desbetreffende beheershandeling een beschikkingsdaad betreft (MvA II Inv., Parl. Gesch. Boek 3, p. 585);
  • artikelen 3:36 BW (gerechtvaardigd vertrouwen ten aanzien van de juistheid van de veronderstelde vertegenwoordiging) en 3:44 BW (vernietiging op grond van bedrog);
  • artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad);
  • artikel 6:228 BW (vernietiging op grond van dwaling);
  • artikelen 3:24 BW, 3:25 BW en 3:26 BW (de beheersregeling met betrekking tot een registergoed kan in de openbare registers worden ingeschreven);
  • artikel 7:423 BW (de onbevoegdheid kan niet kan worden tegengeworpen aan derden, die haar niet kenden noch behoorden te kennen).

C.3: Tussenkomst van de rechter (lid 2)

Alle deelgenoten moeten instemmen met de regeling. Indien de deelgenoten niet tot een regeling kunnen komen, zullen zij de kantonrechter moeten verzoeken een regeling te treffen. Dit kan zijn als partijen geen regeling hebben getroffen, geen overeenstemming over een regeling kunnen bereiken, de getroffen regeling onvolledig is of partijen strijden over de uitleg van een regeling. De meest gerede partij zal door middel van een verzoekschrift de kantonrechter verzoeken een regeling te treffen. De kantonrechter zal bij de vaststelling van een regeling naar billijkheid rekening houden met zowel de persoonlijke als de algemene belangen (Asser-Perrick, 2011/13). Blijkens de toelichting bij dit artikel zal voor de rechter bij een dergelijke belangenafweging het oordeel van de meerderheid van de deelgenoten zwaar wegen (TM, Parl. Gesch. Boek 3, p. 582). Zie in dat kader bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 februari 2013 (ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ2829), waarin mede vanwege het standpunt van de overige deelgenoten geen gebruiksvergoeding werd vastgesteld.

De kantonrechter heeft een discretionaire bevoegdheid. De kantonrechter is daardoor niet verplicht een regeling te geven.

C.3.1: Onderbewindstelling

Indien de kantonrechter twijfels heeft over de beheershandeling van een der deelgenoten, dan kan hij de gemeenschappelijke goederen of een deel ervan onder bewind stellen. Ondanks een onderbewindstelling kan een deelgenoot over zijn aandeel beschikken. Dit zal dan geschieden onder last van bewind.

Het bewind eindigt door een gezamenlijk besluit van de deelgenoten of op verzoek van een der deelgenoten tot opheffing bij de kantonrechter. In de door de kantonrechter te treffen regeling kan echter ook worden bepaald dat het bewind op andere wijzen zal eindigen (Asser/Perrick, 3-V*, 2011/14).

C.4: Onvoorziene omstandigheden (lid 3)

Om een regeling te kunnen wijzigen is het voldoende dat sprake is van onvoorziene omstandigheden. Dit is het geval indien omstandigheden intreden waarmee bij het opstellen van de regeling niet of onvoldoende rekening is gehouden. Ook hier heeft de rechter een discretionaire bevoegdheid. De wijzigingsregel is ruimer dan die van artikel 6:228 BW. Immers artikel 6:228 houdt een beperking in van de onvoorziene omstandigheden (MvA II Parl. Gesch. Boek 3, p.585).

De onvoorziene omstandigheden kunnen ook een buitenwerkingstelling van de regeling inhouden. Dit zal het geval kunnen zijn, indien de regeling bijvoorbeeld ten aanzien van een aantal van de deelgenoten werking mist (Asser/Perrick, 3-V*, 2011/15).

C.5: Rechtsverkrijgenden (lid 4)

Rechtsverkrijgenden zijn de rechtsopvolgers onder algemene en bijzondere titel. Tevens kunnen daaronder worden verstaan degenen die een beperkt recht op een aandeel verkrijgen, zoals een vruchtgebruiker. Ook een rechtsverkrijgende die een regeling niet kende en ook niet behoorde te kennen, is gebonden aan de regeling op grond van lid 4 van dit artikel (Asser/Perrick, 3-V*, 2011/12). Voor de bescherming van derden jegens onbevoegde deelgenoten wordt verwezen naar C.2, zie hiervoor. Gebondenheid bestaat slechts ten aanzien van de regeling als bedoeld in artikel 3:168 BW (Asser/Mijnssen, De Haan & Van Dam, 3-I, 2006/452 en 453).

D: Jurisprudentie uitgebreid

Rb. Rotterdam 28 november 2007, ECLI:NL:RBROT:2007:BC0233;

in casu vordert moeder een geldbedrag van dochter op grond van de beheersregeling. Immers de dochter heeft onder valse voorwendselen de bankpas van de moeder gekregen en heeft zonder haar toestemming geld van de rekening opgenomen. Volgens de rechtbank is geen sprake van een beheershandeling, omdat het tegoed van de bank geheel aan de moeder toebehoort.

Rb. Haarlem, sector kanton 28 augustus 2003, ECLI:NL:RBHAA:2003:AI1556;

de kantonrechter heeft in het belang van de kinderen bepaald dat de ouders (ex-echtgenoten) om de week in de gezamenlijke woning (bij de kinderen) mogen verblijven, maar dat de vriendin van de man dan niet tevens bij hem in de woning kan verblijven.

Rb. Venlo 11 maart 1992, NJ kort 1992/33;

de pogingen van partijen tot het treffen van een regeling dateerden van acht à negen jaar geleden. Inmiddels was een bodemprocedure gestart en achtte de kantonrechter het niet billijk om zelf een regeling te treffen.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 3 artikel 168.

F: Literatuurverwijzing

  • Asser-Perrick, 3-IV Gemeenschap, Deventer: Kluwer 2011.
  • Asser-Maeijer, 5-V Maatschap, vennootschap onder firma commanditaire vennootschap, Deventer: Kluwer 1995.
  • Asser-Mijnssen-De Haan-Van Dam, 3-1, Goederenrecht, Algemeen goederenrecht, Deventer: Kluwer 2006.
  • Asser-Van der Grinten-Kortmann, 2-1, Vertegenwoordiging en rechtspersoon, De vertegenwoordiging, Deventer: Kluwer 2004.
  • Schoordijk, H.C.F., Mede-eigendom, gemeenschap, rechtspersoonlijkheid, Zwolle: Tjeenk Willink 1983.
  • Zeben, C.J. van, J.W. Du Pon en M.M. Olthof, Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe burgerlijk wetboek. Boek 3. Vermogensrecht in het algemeen, Deventer: Kluwer 1981.
  • Zeben, C.J. van, J.W. Du Pon en M.M. Olthof, Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe burgerlijk wetboek. Boek 6. Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht, Deventer: Kluwer 1981.