Naar de inhoud

Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 3 art. 171 (Relatierecht) en (Vermogensrecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 13-11-2016 door mr. I.W. van Osch

Artikel 171 Tekst van de hele regeling

Tenzij een regeling anders bepaalt, is iedere deelgenoot bevoegd tot het instellen van rechtsvorderingen en het indienen van verzoekschriften ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap. Een regeling die het beheer toekent aan een of meer der deelgenoten, sluit, tenzij zij anders bepaalt, deze bevoegdheid voor de anderen uit.

A: Inleiding

In dit artikel staat centraal de bevoegdheid tot het zelfstandig procederen van een deelgenoot ten behoeve van de gemeenschap. De ratio van dit artikel is dat een deelgenoot niet afhankelijk dient te zijn van de overige deelgenoten, wanneer hij het gemeenschappelijke goed uit handen van een derde wenst op te eisen. Ook wordt met dit artikel uitkomst geboden, indien een impasse ontstaat als een der deelgenoten niet wil procederen. Een (beheers)regeling kan echter anders bepalen.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 171.

C: Kernproblematiek

C.1: Regels procederen

Een deelgenoot wenst te procederen om een rechterlijke uitspraak te verkrijgen voor de gemeenschap. Onder rechterlijke uitspraak vallen alle beslissingen in civiele en administratiefrechtelijke zaken, waar een rechter aan te pas komt. Een vergunningsaanvraag valt derhalve niet onder dit artikel, maar onder artikel 3:170 BW (Schoordijk (1983), p. 67-68). Een rechterlijke uitspraak zal alle deelgenoten binden (HR 2 november 2003, NJ 2004, 130, ECLI:NL:HR:2003:AJ0498 ).

Met betrekking tot het procederen gelden verder de volgende regels:

  • Het is noodzakelijk dat alle deelgenoten als formele procespartij op treden.
  • De procederende deelgenoot dient kenbaar te maken dat hij ten behoeve van de gemeenschap procedeert.
  • Het vonnis bindt alle deelgenoten, indien in naam van de gemeenschap is geprocedeerd.
  • Artikel 3:171 BW geeft slechts de individuele deelgenoot de bevoegdheid tot procederen en niet de gemeenschap (HR 8 september 2000, NJ 2000, 604, «JOR» 2001/19, ECLI:NL:HR:2000:AA7044.
  • In beginsel geldt artikel 3:171 BW niet voor vorderingen tegen een andere deelgenoot (zie HR 8 september 2000, NJ 2000, 604, «JOR» 2001/19, ECLI:NL:HR:2000:AA7044 ).
  • De kostenveroordeling zal in beginsel voor rekening van de gemeenschap komen (Meijer (2007), par. 3.3.5)

Indien een oorspronkelijk eiser, die geen hoger beroep heeft ingesteld, zich alsnog in hoger beroep aan de zijde van appellanten wil voegen, dan zal dat verzoek in beginsel worden toegestaan, nu de rechterlijke uitspraak (het collectief van) de gemeenschap aangaat en niet slechts de deelgenoten die dat beroep hebben ingesteld. Eiser was in zijn hoedanigheid van deelgenoot, steeds materieel partij geweest in hoger beroep (ook al was hij dat formeel niet, daar de appeldagvaarding niet mede op zijn naam was uitgebracht). Zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 3 december 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9219.

C.2: Ten behoeve van de gemeenschap

De wettekst ‘…ten behoeve van de gemeenschap’ brengt tot uitdrukking dat een schuldenaar zijn prestatie dient te voldoen aan de deelgenoten gezamenlijk (Asser-Perrick (2011), nr. 21). Dit is vooral van belang als een deelgenoot een vordering instelt met betrekking tot een prestatie die aan de gemeenschap verschuldigd is. De prestatie kan immers alleen door de gemeenschap gemeenschappelijk worden aangenomen (MvA II, Inv. Parl. Gesch Boek 3, p. 591). Indien niet duidelijk wordt aangegeven dat ten behoeve van de gemeenschap wordt geprocedeerd, zal de vordering worden afgewezen of de deelgenoot niet-ontvankelijk worden verklaard (HR 5 maart 1999, NJ 1999, 383, ECLI:NL:HR:1999:ZC2868 en Hof Leeuwarden 22 juni 2005, ECLI:NL:GHLEE:2005:AT8161).

C.3: Vertegenwoordiging

Indien een deelgenoot namens de gemeenschap procedeert, kan dit worden gekwalificeerd als vertegenwoordiging van de procespartijen. In dit artikel kan echter niet gesproken worden van zuivere vertegenwoordiging, omdat niet feitelijk ‘ten name van’ een ander wordt gehandeld (Asser-Kortmann (2004), nr. 13). Bovendien ziet de bevoegdheid van de deelgenoot in het kader van dit artikel alleen op het voeren van de procedure en niet op het aannemen van de prestatie.

C.4: Uitzondering in de regeling

Een deelgenoot is niet bevoegd zelfstandig te procederen namens de gemeenschap indien dit in de beheersregeling staat. In de regeling kan bijvoorbeeld worden opgenomen dat de deelgenoten slechts gezamenlijk bevoegd zijn tot procederen (T-M, Parl. Gesch. Boek 3, p. 590). Indien een deelgenoot krachtens de beheersregeling naast het beheren ook bevoegd is tot procederen, dan is deze deelgenoot ook bevoegd de verschuldigde prestatie ingevolgde artikel 3:170 lid 2 BW aan te nemen.

C.5: Bescherming deelgenoten

De overige (niet procederende) deelgenoten worden beschermd, indien de procederende deelgenoot onbevoegd is. Een deelgenoot is onbevoegd, indien de regeling aan een ander de bevoegdheid toekent of indien tijdens een procedure een beheersregeling wordt vastgesteld met toekenning van deze bevoegdheid aan een ander.

De overige deelgenoten kunnen zichzelf beschermen of worden beschermd als volgt:

  • Bij dreiging van een procedure kunnen zij de rechter overeenkomstig artikel 3:168 lid 2 BW verzoeken om een regeling over de procesbevoegdheid vast te stellen.
  • Zij kunnen voegen of tussenkomen overeenkomstig artikel 217 e.v. Rv en artikel 285 lid 2 Rv.
  • Zij kunnen een rechtsmiddel tegen de uitspraak instellen.
  • Zij kunnen een vordering instellen tegen de procederende deelgenoot wegens onzorgvuldig gedrag (MvA, Inv, Parl. Gesch. Boek 3, p. 1284).
  • De gedaagde kan met succes beroep doen op de onbevoegdheid van de procederende deelgenoot.
  • Bij vaststelling van onbevoegdheid door de rechter kunnen de overige deelgenoten de procedure voortzetten conform artikel 225 e.v. Rv.

Een derde kan een beroep doen op de onbevoegdheid van de procederende deelgenoot. Het gevolg van een succesvol beroep is dat de deelgenoot niet-ontvankelijk wordt verklaard, tenzij de overige deelgenoten hem tijdig een procesvolmacht geven. Dit laatste kan ook tijdens de loop van de procedure.

D: Jurisprudentie uitgebreid

HR 8 september 2000, NJ 2000, 604, «JOR» 2001/19, ECLI:NL:HR:2000:AA7044;

artikel 3:171 BW ziet slechts op vorderingen tegen derden en niet op vorderingen tussen deelgenoten. Met betrekking tot vorderingen tussen deelgenoten heeft het hof volgens de Hoge Raad artikelen 3:184 BW en 3:185 BW voor ogen gehad.

HR 24 april 1992, NJ 1992, 461, ECLI:NL:HR:1992:ZC0586 (Sunresorts);

het reeds in kracht van gewijsde gegane vonnis heeft bindende kracht voor alle deelgenoten, dus ook voor die deelgenoten, die niet als formele partij aan het geding hebben deelgenomen.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 3 artikel 171.

F: Literatuurverwijzing

  • Asser-Perrick, 3-V Gemeenschap, Deventer: Kluwer 2011.
  • Asser- Kortmann, 2-I Vertegenwoordiging en rechtspersoon, De vertegenwoordiging, Deventer: Kluwer 2004.
  • Meijer, W.R., De afwikkeling van een huwelijksgemeenschap, Den Haag: Sdu Uitgevers 2007.
  • Reehuis, W. en E.E. Slob, Invoering Boeken 3, 5 en 6: Boek 3, Vermogensrecht in het algemeen, Deventer: Kluwer 1990
  • Schoordijk, H.C.F., Mede-eigendom, gemeenschap, rechtspersoonlijkheid, Zwolle: Tjeenk Willink 1983.