Tenzij uit de rechtsverhouding tussen de deelgenoten anders voortvloeit, kan ieder van hen over zijn aandeel in een gemeenschappelijk goed beschikken.
Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 3 art. 175 (Relatierecht) en (Vermogensrecht)
Commentaar is bijgewerkt tot 13-11-2016 door mr. I.W. van Osch
Artikel 175 Tekst van de hele regeling
Indien uit de rechtsverhouding tussen de deelgenoten voortvloeit dat zij niet, tenzij met aller toestemming, bevoegd zijn over hun aandeel te beschikken, zijn de leden 3 en 4 van artikel 168 van overeenkomstige toepassing.
De schuldeisers van een deelgenoot kunnen zijn aandeel in een gemeenschappelijk goed uitwinnen. Na de uitwinning van een aandeel kunnen beperkingen van de bevoegdheid om over de aandelen te beschikken niet worden ingeroepen tussen de verkrijger van dat aandeel en de overige deelgenoten.
A: Inleiding
Wat betreft wetsgeschiedenis en jurisprudentie tot heden bijgewerkt.
B: Wetstechnische informatie
Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 175.
C: Kernproblematiek
C.1: Algemeen
Onder beschikken wordt over het algemeen verstaan het vervreemden en bezwaren. Ieder deelgenoot is in principe vrij over zijn aandeel in een gemeenschapsgoed te beschikken. Een beperking hierop kan echter voortvloeien uit een contractuele verhouding of andere rechtsverhouding.
C.2: Aandeel in een gemeenschap (lid 1)
Indien de gemeenschap meerdere verschillende goederen omvat, kan elke deelgenoot in beginsel over zijn eigen aandeel van die gemeenschappelijke goederen beschikken. Op deze hoofdregel bestaat de uitzondering met betrekking tot de bijzondere gemeenschappen. Een deelgenoot kan in het geval van een bijzondere gemeenschap zijn aandeel in een goed niet zomaar overdragen aan een ander en de overige deelgenoten een nieuwe deelgenoot opdringen. De gemeenschap moet in dat geval worden verdeeld (Van Mourik (2006), nr. 26). Voorts kan uit de rechtsverhouding anders voortvloeien, bijvoorbeeld voor samenwonende personen (Compendium Erfrecht, nr. 284).
Een deelgenoot kan op grond van deze bepaling zijn aandeel in een gemeenschappelijk goed vervreemden. Die vervreemding brengt in dat geval mee dat het betreffende gedeelte wordt afgesplitst van het grotere geheel. Daarvoor is niet vereist dat aan de vervreemding van een stuk grond een fysieke of juridische splitsing voorafgaat. Wel noodzakelijk is dat het desbetreffende gedeelte ten behoeve van de vervreemding wordt aangewezen als afzonderlijke, te individualiseren zaak. Een dergelijke aanwijzing betreft het gemeenschappelijke stuk grond als geheel en dient daarom te worden aangemerkt als een handeling waartoe ingevolge artikel 3:170 lid 3 BW uitsluitend de deelgenoten tezamen bevoegd zijn. Dat is niet anders als slechts één deelgenoot op de voet van artikel 3:175 BW wenst te beschikken over zijn eigen onverdeeld aandeel in een gedeelte van een gemeenschappelijk stuk grond, nu een zodanige beschikkingshandeling niet mogelijk is zonder dat dit gedeelte door aanwijzing wordt geïndividualiseerd (HR 22 mei 2015, NJ 2015, 668, ECLI:NL:HR:2015:1297).
Voor vervreemding van een aandeel in een gemeenschappelijk goed, niet zijnde een bijzondere gemeenschap, gelden dezelfde eisen als voor vervreemding van dat goed (zie artikel 3:96 BW). Het leveren van een aandeel in een goed geschiedt ieder afzonderlijk. Ook is het mogelijk om een aandeel in het goed te bezwaren met een beperkt recht (Asser-Perrick, 3-V* (2011), nr. 33). Hiervoor gelden dezelfde eisen als voor vestiging van een beperkt recht op dat goed (zie artikel 3:98 BW jo artikel 3:96 BW en artikel 3:240 BW). Indien een beperkt recht wordt gevestigd op een aandeel in een eenvoudige gemeenschap van meerdere goederen, dan geschiedt de vestiging van het beperkte recht op ieder goed afzonderlijk.
C.3: Toestemming om te beschikken (lid 2)
Er is toestemming nodig om over een aandeel in het goed te kunnen beschikken als dit uit de rechtsverhouding tussen partijen voortvloeit. Dit kan zijn op basis van een beheersregeling of op grond van de redelijkheid en billijkheid (Van Mourik (2006), nr. 26). Indien partijen niet bevoegd zijn om over hun aandeel te beschikken, zijn de leden 3 en 4 van artikel 168 BW van overeenkomstige toepassing. De rechter kan de toestemmingsregeling wijzigen of buiten werking stellen. Tevens zijn de verkrijgers van een deelgenoot ingevolge lid 4 in beginsel gebonden aan de regeling.
C.4: Bevoegdheid en uitwinning (lid 3)
De beperking om te kunnen beschikken over een eigen aandeel in het gemeenschappelijke goed, kan niet worden tegengeworpen aan schuldeisers. Schuldeisers van een deelgenoot kunnen het aandeel van de deelgenoot derhalve uitwinnen. De schuldeiser van een deelgenoot kan een afzonderlijke gemeenschappelijk goed of de gehele gemeenschap uitwinnen (bij een eenvoudige gemeenschap). De privéschuldeiser kan ook derdenbeslag leggen onder de gezamenlijke deelgenoten ten laste van de deelgenoot-schuldenaar (Stein (2002), nr. 84 en Rechtbank Den Haag 26 september 2012, NJF 2012/471, ECLI:NL:RBSGR:2012:BX9441 ).
D: Jurisprudentie uitgebreid
Bij dit artikel is nog geen belangrijke jurisprudentie aanwezig.
E: Jurisprudentie nieuw
Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 3 artikel 175.
F: Literatuurverwijzing
- Asser-Perrick, 3-V, Gemeenschap, Deventer: Kluwer 2011.
- Drion, H., ‘Recensie van de redes van Lubbers’, RMThemis 1979, p. 508.
- Huijgen, W.G., Compendium van het erfrecht, Deventer: Kluwer 2005.
- Kleijn, W.M., ‘De gemeenschap’, WPNR 1973, p. 179.
- Mourik, M.J.A. van, Gemeenschap, Deventer: Kluwer 2006.
- Stein, H., Goed beslagen; vormen en aspecten van het Nederlands privaatrechtelijke executie- en beslagrecht, Deventer: Kluwer 2002.