Ieder der deelgenoten, alsmede hij die een beperkt recht op een aandeel heeft, kan te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed vorderen, tenzij uit de aard van de gemeenschap of uit het in de volgende leden bepaalde anders voortvloeit.
Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 3 art. 178 (Relatierecht) en (Vermogensrecht)
Commentaar is bijgewerkt tot 13-11-2016 door mr. I.W. van Osch
Artikel 178 Tekst van de hele regeling
Op verlangen van een deelgenoot kan de rechter voor wie een vordering tot verdeling aanhangig is, bepalen dat alle of sommige opeisbare schulden die voor rekening van de gemeenschap komen, moeten worden voldaan alvorens tot de verdeling wordt overgegaan.
Indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van een of meer deelgenoten aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend, kan de rechter voor wie een vordering tot verdeling aanhangig is, op verlangen van een deelgenoot een of meermalen, telkens voor ten hoogste drie jaren, een vordering tot verdeling uitsluiten.
Indien geen vordering tot verdeling aanhangig is, kan een beslissing als bedoeld in de leden 2 en 3 op verzoek van ieder van de deelgenoten worden gegeven door de rechter die ter zake van de vordering tot verdeling bevoegd zou zijn.
Zij die bevoegd zijn verdeling te vorderen, kunnen hun bevoegdheid daartoe een of meer malen bij overeenkomst, telkens voor ten hoogste vijf jaren, uitsluiten. De leden 3 en 4 van artikel 168 zijn op een zodanige overeenkomst van overeenkomstige toepassing.
A: Inleiding
Wat betreft wetsgeschiedenis en jurisprudentie tot heden bijgewerkt.
B: Wetstechnische informatie
Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 178.
C: Kernproblematiek
C.1: Algemeen
Dit artikel regelt dat de verdeling van een goed te allen tijde kan worden gevorderd en biedt daarbij de mogelijkheid om slechts bepaalde goederen in de verdeling te betrekken, bepaalde goederen daarvan uit te sluiten dan wel de verdeling van bepaalde goederen op te schorten. De vordering tot verdeling hoeft dus niet de gehele gemeenschap te betreffen. Echter, op grond van artikel 3:179 lid 1 BW kan een deelgenoot niet worden verplicht genoegen te nemen met een partiële verdeling (Rb. Leeuwarden (pres.) 13 januari 1995, KG 1995, 112, ECLI:NL:RBLEE:1995:AH5124).
Onder het begrip verdeling in dit artikel moet zowel de verdeling van goederen als de verdeling van schulden worden verstaan (Asser-Perrick (2011), nr. 95).
Verdeling kan te allen tijde worden gevorderd. Er is geen sprake van verjaring. De verjaringstermijn van artikel 3:306 BW is op een vordering tot verdeling niet van toepassing (zie bijvoorbeeld Rb. Rotterdam 28 december 2011, ECLI:NL:RBROT:2011:BU9545, Rb. Rotterdam 6 maart 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ5052 2 april 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:1715). Artikel 3:306 BW is evenmin van toepassing op een vordering tot verdeling van overgeslagen goederen als bedoeld in artikel 3:179 lid 2 BW (HR 27 maart 2015, NJ 2015, 334, ECLI:NL:HR:2015:762).
C.2: Wie kan verdeling vorderen
Verdeling van de gemeenschap kan te allen tijde worden gevorderd door: deelgenoten (al dan niet vertegenwoordigd), de beperkt gerechtigden en de schuldeisers (op grond van artikel 3:180 lid 1 BW). Indien een wettelijke vertegenwoordiger verdeling vordert, is veelal toestemming van de kantonrechter nodig (artikelen 1:253k, 1:345, 1:368 jo. 1:345, 1:410 jo. 1:345 en 1:441 lid 4 BW).
Van Mourik (Van Mourik (2004), p. 199) meent dat de echtgenoot van een deelgenoot in een nalatenschap niet ook als deelgenoot in die nalatenschap moet worden beschouwd. Uit het arrest van de Hoge Raad van 28 mei 1993 (HR 28 mei 1993, NJ 1993, 468, ECLI:NL:HR:1993:ZC0976) volgt dat die echtgenoot echter wel de verdeling kan vorderen.
C.3: Uitzonderingen
Volgens lid 1 van dit artikel kan uit de aard van de gemeenschap voortvloeien dat geen verdeling kan worden gevorderd. Daarnaast duiden de leden 2 tot en met 5 van dit artikel gevallen aan waarin geen verdeling kan worden gevorderd.
Het voorbehoud van lid 1 geeft de rechter een bepaalde vrijheid ten aanzien van gemeenschappen die in beginsel wel vatbaar zijn voor onmiddellijke verdeling, maar die op grond van hun aard aansluiten bij de in artikelen 3:189 en 5:63 lid 2 BW genoemde gemeenschappen (MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 606).
Als het gaat om de aard van de gemeenschap, kan worden gedacht aan:
- een gemeenschap als bedoeld in artikel 3:189 lid 1 BW;
- een gemeenschap van goederen die bestemd zijn tot nut van een gemeenschappelijke zaak (TM, Parl. Gesch. Boek 3, p. 604-605);
- een mandelige zaak als bedoeld in artikel 5:63 lid 2 BW;
- een gemeenschap waarmee een doel moet worden bereikt, terwijl dat doel nog niet is verwezenlijkt (Schoordijk (1983), p. 126);
- een gemeenschap op grond van een maatschap, indien voortzetting van een (ontbonden) maatschap nog mogelijk is (HR 17 juni 2005, JOL 2005, 364, ECLI:NL:HR:2005:AT6369).
Lid 2 betreft de voldoening van schulden die voor rekening van de gemeenschap komen, waarbij de schulden vóór verdeling moeten worden voldaan. De deelgenoten worden beschermd, voornamelijk de deelgenoot die voor rekening van de gemeenschap komende schuld voldeed (MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 606). Lid 2 geldt niet voor beperkt gerechtigden. Lid 2 geeft de rechter een discretionaire bevoegdheid, omdat voldoening van een schuld niet altijd opportuun hoeft te zijn (MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 606).
Ook lid 3 geeft de rechter een discretionaire bevoegdheid. Als de door de verdeling getroffen belangen groter zijn dan de belangen die door verdeling zijn gediend, kan de rechter een vordering tot verdeling telkens voor ten hoogste drie jaren uitsluiten (zie bijvoorbeeld Rb. Amsterdam 27 oktober 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BP7506 en Hof Leeuwarden 13 december 2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BU8237 , waarin na een belangenafweging afwijzend werd beslist). Lid 3 bevat een wapen tegen rechtsmisbruik (Hof Amsterdam 15 november 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:BC1426 ).
Lid 4 regelt dat ook indien de vordering tot verdeling nog niet aanhangig is, de leden 2 en 3 toegepast kunnen worden. Dit kan geschieden op verzoek van een deelgenoot bij de rechter die ter zake van de vordering tot verdeling bevoegd zou zijn.
Lid 5 regelt dat zij die bevoegd zijn verdeling te vorderen, hun bevoegdheid daartoe een of meermalen bij overeenkomst, telkens voor ten hoogste vijf jaren kunnen uitsluiten. Bevoegd in de zin van lid 5 zijn de deelgenoot, de beperkt gerechtigde en de schuldeiser.
D: Jurisprudentie uitgebreid
Bij dit artikel is nog geen belangrijke jurisprudentie aanwezig.
E: Jurisprudentie nieuw
Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 3 artikel 178.
F: Literatuurverwijzing
- Asser-Perrick, 3-V Gemeenschap, Deventer: Kluwer 2011.
- Mourik, M.J.A. van, Erfrecht, Deventer: Kluwer 2004.
- Schoordijk, H.C.F., Mede-eigendom, gemeenschap, rechtspersoonlijkheid, Zwolle: Tjeenk Willink 1983.
- Zeben, C.J. van, J.W. Du Pon en M.M. Olthof, Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe burgerlijk wetboek. Boek 3. Vermogensrecht in het algemeen, Deventer: Kluwer 1981.