Naar de inhoud

Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 3 art. 195 (Relatierecht) en (Vermogensrecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 13-11-2016 door mr. I.W. van Osch

Artikel 195 Tekst van de hele regeling

1.

Een verdeling waaraan niet alle deelgenoten en alle andere personen wier medewerking vereist was, hebben deelgenomen, is nietig, tenzij zij is geschied bij een notariële akte, in welk geval zij slechts kan worden vernietigd op vordering van degene die niet aan de verdeling heeft deelgenomen. Deze rechtsvordering verjaart door verloop van één jaar nadat de verdeling te zijner kennis gekomen is.

2.

Heeft aan een verdeling iemand deelgenomen die niet tot de gemeenschap gerechtigd was, of is een deelgenoot bij de verdeling opgekomen voor een groter aandeel dan hem toekwam, dan kan het ten onrechte uitgekeerde ten behoeve van de gemeenschap worden teruggevorderd; voor het overige blijft de verdeling van kracht.

A: Inleiding

Wat betreft wetsgeschiedenis en jurisprudentie tot heden bijgewerkt.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 195.

C: Kernproblematiek

C.1: Ontbreken van vereiste medewerking

Dit artikel heeft betrekking op de gevallen waarin sprake is van een gebrekkige verdeling. In essentie ziet dit artikel op de nietige verdeling. In het geval dat nietigheid een te zware sanctie zou zijn, opent het ook de mogelijkheid voor vernietiging van een verdeling. Lid 2 ziet op twee gebreken bij de verdeling en heeft het in stand laten van de verdeling als uitgangspunt.

Omdat niet steeds eenvoudig kan worden vastgesteld in hoeverre een bepaalde afspraak als verdeling kan gelden, wordt een gebrekkige verdeling, waaraan niet alle deelgenoten en alle andere personen wier medewerking vereist was, hebben deelgenomen, gesanctioneerd met nietigheid. Een dergelijke gebrekkige verdeling wordt echter met vernietigbaarheid gesanctioneerd, indien de afspraak in een notariële akte is vastgelegd. Die sanctie is alsdan voldoende (MvA II Inv., Parl. Gesch. Inv., p. 632-633).

Medewerking aan een verdeling is vereist voor de deelgenoten, de beperkt gerechtigden op een aandeel (artikel 3:177 lid 2 BW) en de schuldeisers, die een bevel tot verdeling van de gemeenschap hebben gekregen ingevolge artikel 3:180 lid 2 BW. Iedere belanghebbende kan een beroep op vernietiging doen, ongeacht of zij aan de nietige verdeling hebben meegewerkt (MvA II Inv., Parl. Gesch. Inv., p. 633). Een geslaagd beroep op dit artikel brengt volgens de Rechtbank Den Haag mee, dat de deelgenoten de bedragen, die zij uit de nalatenschap hebben ontvangen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover in de nalatenschap dienen terug te brengen (Rechtbank Den Haag 9 mei 2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:BW6066 ). Ook kan de rechtbank instructies geven voor de (afwikkeling van de) verdeling (Gerechtshof Den Haag 29 april 2014, ECLI:NL:GHSGR:2014:1867).

Een verdeling kan worden vernietigd op grond van de algemene voor vernietiging van een rechtshandeling geldende gronden, zoals bedrog of misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 BW). Doordat deze bepalingen op de verdeling van toepassing zijn, bestaat ook de mogelijkheid tot bekrachtiging van een rechtshandeling ex artikel 3:58 BW en tot (gedeeltelijke) ontzegging van de werking aan de vernietiging door de rechter ex artikel 3:53 lid 2 BW. In tegenstelling tot een beroep op nietigheid kan enkel diegene, die niet aan de verdeling heeft deelgenomen of niet daaraan heeft meegewerkt, een vordering tot vernietiging instellen. De wet spreekt hier van een ‘vordering’ (in rechte); een buitengerechtelijke verklaring is dus niet voldoende.

Voor een beroep op vernietiging van de verdeling geldt een verjaringstermijn van één jaar, die aanvangt, nadat de verdeling aan de vernietigingsbevoegde bekend is geworden. De overige deelgenoten kunnen aan hem een redelijke termijn stellen om een keuze te maken tussen bevestiging of vernietiging (ex artikel 3:55 BW). Indien deze termijn ongebruikt is verstreken, dan vervalt de vernietigingsbevoegdheid ex artikel 3:55 lid 2 BW.

C.2: Ten onrechte uitgekeerde goederen

Indien aan iemand goederen zijn uitgekeerd, hoewel deze niet tot de gemeenschap gerechtigd was, of indien een deelnoot een groter aandeel heeft ontvangen dan waartoe hij gerechtigd was, dan kan hetgeen ten onrechte is uitgekeerd ten behoeve van de gemeenschap worden teruggevorderd op grond van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW) of op grond van een revindicatievordering (artikel 5:2 BW). In dat geval blijft de verdeling in stand, maar vindt een nadere verdeling plaats. In beginsel kan iedere deelgenoot de ten onrechte uitgekeerde goederen ten behoeve van de gemeenschap terugvorderen, tenzij een onderlinge regeling tussen de deelgenoten anders bepaald (artikel 3:171 BW). Voor overgeslagen goederen geldt dat daarvan nadere verdeling kan worden gevorderd (artikel 3:179 lid 2 BW).

Een vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling verjaart na verloop van vijf jaar (artikel 3:309 BW) en een revindicatievordering na verloop van twintig jaar (artikel 3:306 BW). Aangezien het hier niet gaat om vernietiging van de verdeling, is artikel 3:200 BW niet van toepassing.

D: Jurisprudentie uitgebreid

Bij dit artikel is nog geen belangrijke jurisprudentie aanwezig.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 3 artikel 195.

F: Literatuurverwijzing

Bij dit artikel is nog geen belangrijke literatuur aanwezig.