Naar de inhoud

Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 3 art. 86 (Letselschade) en (Vermogensrecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 16-02-2018 door mr. F.M. van Peski

Artikel 86 Tekst van de hele regeling

1.

Ondanks onbevoegdheid van de vervreemder is een overdracht overeenkomstig artikel 90, 91 of 93 van een roerende zaak, niet-registergoed, of een recht aan toonder of order geldig, indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is.

2.

Rust op een in het vorige lid genoemd goed dat overeenkomstig artikel 90, 91 of 93 anders dan om niet wordt overgedragen, een beperkt recht dat de verkrijger op dit tijdstip kent noch behoort te kennen, dan vervalt dit recht, in het geval van overdracht overeenkomstig artikel 91 onder dezelfde opschortende voorwaarde als waaronder geleverd is.

3.

Niettemin kan de eigenaar van een roerende zaak, die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze gedurende drie jaren, te rekenen van de dag van de diefstal af, als zijn eigendom opeisen, tenzij:

  1. de zaak door een natuurlijke persoon die niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelde, is verkregen van een vervreemder die van het verhandelen aan het publiek van soortgelijke zaken anders dan als veilinghouder zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte, zijnde een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan met de bij het een en ander behorende grond, en in de normale uitoefening van dat bedrijf handelde; of

  2. het geld dan wel toonder- of orderpapier betreft.

4.

Op de in het vorige lid bedoelde termijn zijn de artikelen 316, 318 en 319 betreffende de stuiting van de verjaring van een rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.

A: Inleiding

Artikel 3:86 BW biedt bescherming aan verkrijgers te goeder trouw die een roerende zaak, niet-registergoed of een recht aan toonder of order geleverd hebben gekregen van een beschikkingsonbevoegde. Tevens biedt het artikel bescherming aan verkrijgers te goeder trouw tegen beperkte rechten. Via de schakelbepaling van artikel 3:98 BW is artikel 3:86 BW van overeenkomstige toepassing op de verkrijging van beperkte rechten (de bescherming van pandhouders is geregeld in artikel 3:238 BW).

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 86.

C: Kernproblematiek

C.1: Onbevoegdheid

Artikel 3:86 BW beschermt tegen beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder. De vervreemder beschikt over een roerende zaak, niet-registergoed die niet aan hem toebehoort; ook is de vervreemder niet krachtens de wet of een rechtshandeling gemachtigd om over een roerende zaak, niet-registergoed die aan een ander toebehoort te beschikken. Een voorbeeld van een vervreemder die krachtens de wet bevoegd is om over andermans zaak te beschikken is de executerende beslaglegger. Zie over bevoegdheidsvragen bij beslag HR 20 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7729 en HR 19 februari 2010, NJ 2012, 126.

C.2: Overdracht

Artikel 3:86 BW is van toepassing op overdracht. Het artikel is niet van toepassing op opvolging en onder algemene titel of op andere verkrijgingen onder bijzondere titel dan overdracht.

C.3: Roerende zaken niet-registergoederen, rechten aan toonder en order

Artikel 3:86 BW is van toepassing op roerende zaken, niet-registergoederen en rechten aan toonder en order. Zie voor deze begrippen de artikelen 3:2 BW, 3:3 BW en 3:10 BW.

C.4: Levering

Artikel 3:86 BW schrijft voor dat de desbetreffende roerende zaak, niet-registergoed, is geleverd op de wijze als bepaald in artikel 3:90 dan wel 3:91 BW. Dit betekent dat de zaak moet zijn geleverd door bezitsverschaffing dan wel indien krachtens een verbintenis onder opschortende voorwaarden is geleverd: machtsverschaffing. Indien het een recht aan toonder of order betreft, dient het order- of toonderpapier waarin het recht is belichaamd op grond van het bepaalde in artikel 3:93 BW te zijn geleverd door bezitsverschaffing. Betreft het een recht of order dan is tevens endossement vereist. (Het is ook mogelijk dat een recht aan toonder of order wordt geleverd krachtens een verbintenis onder opschortende voorwaarden. In een dergelijk geval wordt het recht aan toonder of order geleverd door machtsverschaffing en in geval van een recht aan order tevens: endossement.)

C.5: Constitutum possessorium

Indien de beschikkingsonbevoegde bezitter is van de zaak, kan hij de zaak door bezitsverschaffing leveren. De beschikkingsonbevoegde bezitter kan het bezit dan ook overdragen op de wijze bepaald in artikel 3:115 aanhef en onder a BW: dat wil zeggen door middel van een constitutum possessorium. In een dergelijk geval is artikel 3:90 lid 2 BW van toepassing. Artikel 3:90 lid 2 BW bepaalt dat indien de zaak na de levering in handen van de vervreemder blijft de levering tegenover een derde met een ouder recht op de zaak eerst werkt vanaf het tijdstip dat de zaak in handen van de verkrijger is gekomen. Dit betekent dat indien de zaak door een beschikkingsonbevoegde bezitter door middel van een constitutum possessorium is geleverd, de levering niet werkt tegen de eigenaar van de zaak. Dit heeft tot gevolg dat de derde verkrijger geen beroep kan doen op artikel 3:86 BW. Voor een beroep op artikel 3:86 BW is immers een levering conform artikel 3:90 BW vereist en die ontbreekt dan.

Een beschikkingsonbevoegde houder kan door middel van constitutum possessorium het bezit niet verschaffen. Op grond van artikel 3:111 BW kan een houder zich niet van houder voor de één buiten de wil van die ene om, tot houder van de ander maken (het interversieverbod). De levering komt dan niet tot stand. De verkrijger kan geen beroep doen op artikel 3:86 BW.

C.6: Geldige titel

Artikel 3:86 BW beschermt uitsluitend tegen beschikkingsonbevoegdheid. Het artikel beschermt niet tegen gebreken in de vervulling van andere eisen van artikel 3:84 BW. Dit betekent dat de titel van overdracht geldig dient te zijn. In geval van een ongeldige titel kan de verkrijger geen beroep doen op artikel 3:86 BW.

C.7: Anders dan om niet

Artikel 3:86 BW is alleen van toepassing op overdrachten anders dan om niet. De verkrijger dient een tegenprestatie te leveren. Het is niet vereist dat er een redelijke verhouding bestaat tussen de prestatie van de vervreemder en die van de verkrijger.

C.8: Goeder trouw

De verkrijger moet op het moment van de levering te goeder trouw zijn in de zin van artikel 3:11 BW. Zie over de goede trouw bij verkrijging via een lasthebber: HR 10 december 2010, NJ 2010, 669; over de goede trouw bij de verkrijging van een verpande tweedehands auto: HR 21 oktober 2011, NJ 2011, 494; over de goede trouw bij de verkrijging van een schilderij van Mesdag: HR 14 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO3521; en Hof Amsterdam 10 januari 2012, «JOR» 2012, 112 over de goede trouw bij verkrijging van uit een bankkluis gestolen effecten. Zie voorts over de problematiek van beschikkings(on)bevoegdheid bij consignatie HR 23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2984.

C.9: Beperkte rechten artikel 3:86 lid 2

Artikel 3:86 lid 2 BW breidt de bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid uit naar bescherming tegen beperkte rechten. De verkrijger te goeder trouw wordt ook beschermd tegen beperkte rechten. Het beperkte recht vervalt door een succesvol beroep op artikel 3:86 leden 1 en 2 BW.

C.10: Diefstal

Op grond van artikel 3:86 lid 1 BW wordt de verkrijger te goeder trouw eigenaar van de zaak. Niettemin kan de oorspronkelijke eigenaar die het bezit van de zaak door diefstal heeft verloren deze nog drie jaar vanaf de dag van de diefstal als zijn eigendom opeisen. Op deze uitzondering op de bescherming van de verkrijger te goeder trouw bestaat ook weer een uitzondering. Artikel 3:86 lid 3 BW is niet van toepassing indien de verkrijger te goeder trouw een natuurlijk persoon is die niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelde en de zaak is verkregen van een vervreemder die van het verhandelen aan het publiek zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte en in de normale uitoefening van dat bedrijf handelde. Deze regel is echter weer niet van toepassing indien de zaak is gekocht van een veilinghouder.

De termijn van drie jaren is een vervaltermijn. Als deze termijn voorbij is kan de derde-verkrijger weer een beroep doen op lid 1 alsof hij vanaf het begin rechtsgeldig heeft verkregen (HR 20 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG3554).

Artikel 3:86 lid 3 BW is niet van toepassing op rechten aan toonder en order.

In geval van opvolging onder algemene titel loopt de verjaringstermijn van drie jaar als bedoeld in artikel 3:86 lid 3 BW door. Zie artikel 3:116 BW. Op grond van artikel 3:118 BW wordt de bezitter te goeder trouw geacht zulks te blijven. Ook de processuele functie van bezit (artikel 3:119 BW) is van toepassing.

D: Jurisprudentie uitgebreid

Zie www.sducommentaar.nl. voor mogelijke aanvullingen.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 3 artikel 86.

F: Literatuurverwijzing

  • Zie www.sdu commentaar.nl. voor mogelijke aanvullingen.