De levering vereist voor de overdracht van roerende zaken, niet-registergoederen, die in de macht van de vervreemder zijn, geschiedt door aan de verkrijger het bezit der zaak te verschaffen.
Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 3 art. 90 (Vermogensrecht)
Commentaar is bijgewerkt tot 16-02-2018 door mr. F.M. van Peski
Artikel 90 Tekst van de hele regeling
Blijft de zaak na de levering in handen van de vervreemder, dan werkt de levering tegenover een derde die een ouder recht op de zaak heeft, eerst vanaf het tijdstip dat de zaak in handen van de verkrijger is gekomen, tenzij de oudere gerechtigde met vervreemding heeft ingestemd.
A: Inleiding
Artikel 3:90 geeft de leveringswijze van roerende zaken, niet-registergoederen die zich in de macht van de vervreemder bevinden. Dergelijke zaken moeten worden geleverd door middel van bezitsverschaffing.
B: Wetstechnische informatie
Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 90.
C: Kernproblematiek
C.1: Roerende zaken, niet-registergoederen
Het begrip ‘zaak’ komt in artikel 3:90 lid 1 BW twee keer voor. In de zinsnede ‘overdracht van roerende zaken, niet-registergoederen’ betekent het woord ‘zaak’ ‘eigendomsrecht’. In de zinsnede ‘het bezit der zaak te verschaffen’ heeft het woord zaak de betekenis die in artikel 3:2 BW aan zaak wordt gegeven: een stoffelijk object dat voor menselijke beheersing vatbaar is.
Artikel 3:3 lid 2 BW definieert roerende zaken als de zaken die op grond van artikel 3:3 lid 1 Bw niet onroerend zijn. Registergoederen zijn op grond van artikel 3:10 BW de goederen voor welker overdracht of vestiging inschrijving in een daartoe bestemd openbaar register noodzakelijk is. Uit het samenspel tussen de artikelen 3:2 BW, 3:3 BW en 3:10 BW vloeit voort dat roerende zaken door bezitsverschaffing worden geleverd met uitzondering van te boek gestelde schepen en ingeschreven vliegtuigen. Schepen die nog niet te boek zijn gesteld en vliegtuigen die nog niet zijn ingeschreven zijn roerende zaken, niet-registergoederen. Zij dienen door bezitsverschaffing te worden geleverd.
C.2: In de macht van de vervreemder
Artikel 3:90 BW is alleen van toepassing op de levering van roerende zaken die zich in de macht van de vervreemder bevinden. Macht in artikel 3:90 BW betekent dat de vervreemder bezitter of houder is van de zaak. Indien de vervreemder geen bezitter of houder is van de zaak, bijvoorbeeld omdat de zaak van hem is gestolen, dient de zaak te worden geleverd door middel van een akte bedoeld in artikel 3:95 BW.
C.3: Bezitsverschaffing
De bezitsverschaffing van de zaak heeft tot doel de verkrijger een zodanige macht over de zaak te verschaffen dat de verkrijger zich jegens derden als eigenaar kan legitimeren. Of aan de verkrijger een zodanige macht is verschaft, wordt beoordeeld aan de hand van de verkeersopvatting, zie artikel 3:108 BW. De literatuur is erover verdeeld of in de bezitsverschaffing een goederenrechtelijke overeenkomst besloten ligt. De meeste schrijvers, ook zij die uitgaan van de goederenrechtelijke overeenkomst, zijn het erover eens dat de goederenrechtelijke overeenkomst bij de bezitsverschaffing nauwelijks rechtsgevolgen heeft. De vraag of aan de verkrijger het bezit is verschaft, is vooral een feitelijke kwestie, die naar de verkeersopvatting moet worden beoordeeld.
Artikel 3:90 BW schrijft voor dat roerende zaken, niet-registergoederen, door bezitsverschaffing worden geleverd. Het begrip bezitsverschaffing wordt in de wet niet uitgewerkt. Wel geeft de wet een uitwerking van de bezitsoverdracht, artikel 3:114 en 3:115 BW. Op grond van 3:114 BW draagt een bezitter zijn bezit over door de verkrijger in staat te stellen die macht uit te oefenen die hij zelf over het goed kon uitoefenen. Bij de bezitsoverdracht gaat het er dus om dat de vervreemder aan de verkrijger overdraagt wat hij zelf heeft. De vervreemder die bezit overdraagt, dient derhalve zelf bezitter te zijn. Voor de bezitsverschaffing is niet vereist dat de vervreemder zelf bezitter is. Voor bezitsverschaffing is voldoende dat aan de verkrijger zodanige macht wordt verschaft dat de verkrijger bezitter wordt. Ook een houder wordt geacht in staat te zijn aan de verkrijger bezit te verschaffen door deze – in de regel – de feitelijke macht over de zaak te verschaffen.
De relevantie van het verschil tussen bezitsverschaffing en bezitsoverdracht doet zich voor bij beschikkingsonbevoegdheid. Een beschikkingsonbevoegde houder kan het bezit van de zaak niet door middel van een constitutum possessorium verschaffen. Door het constitutum possessorium zou de houder van houder voor de één tot houder van de ander worden en dat is op grond van artikel 3:111 BW (het interversieverbod) zonder de instemming van degene voor wie men houdt niet mogelijk. Het gevolg is dat de levering niet tot stand komt. De verkrijger kan om die reden dan geen beroep doen op artikel 3:86 BW. Een beschikkingsonbevoegde bezitter kan wel door middel van een constitutum possessorium het bezit overdragen aan de verkrijger. Op grond van artikel 3:90 lid 2 werkt de levering echter niet tegen een derde met een ouder recht op de zaak indien de zaak na de levering in handen van de vervreemder blijft (zie aant. C.5). De verkrijger aan wie het bezit door een beschikkingsonbevoegde door middel van een constitutum possessorium is overgedragen, kan op die grond geen beroep doen op de bescherming van artikel 3:86 BW.
C.4: Vormen van bezitsverschaffing
Er worden vier vormen van bezitsverschaffing onderscheiden:
- de feitelijke overgave;
- het constitutum possessorium;
- de traditio brevi manu;
- de traditio longa manu.
Ad a. In geval van feitelijke overgave verschaft de vervreemder de onmiddellijke macht over de zaak aan de verkrijger. De verschaffing van de onmiddellijke macht kan ook tot stand komen door de bezitsverschaffing van een symbool dat de onmiddellijke macht over de zaak weerspiegelt, bijvoorbeeld de sleutels van een auto. Dit wordt wel een traditio symbolica genoemd.
Ad b. In geval van een constitutum possessorium gaat de vervreemder de zaak houden voor de verkrijger. De verkrijger verkrijgt aldus het middellijk bezit van de zaak.
Ad c. In geval van een traditio brevi manu is de verkrijger voorafgaand aan de levering al houder van de zaak voor de vervreemder. Doordat de vervreemder aan de verkrijger bezit verschaft, klimt de macht van de verkrijger op van houderschap naar bezit.
Ad d. Indien de zaak zich in handen van een derde bevindt, kan de zaak worden geleverd doordat de derde de zaak gaat houden voor de verkrijger. Deze vorm van bezitsverschaffing wordt de traditio longa manu genoemd.
Het bezit van een zaak die door een derde voor een vervreemder wordt gehouden, kan ook door middel van een constitutum possessorium worden verschaft. In een dergelijk geval blijft de derde de zaak houden voor de vervreemder; de vervreemder op zijn beurt gaat de zaak middellijk houden voor de verkrijger. (Ook in een dergelijk geval staat artikel 3:111 BW eraan in de weg dat een beschikkingsonbevoegde middellijk houder het bezit van de zaak verschaft door middel van een constitutum possessorium. Artikel 3:90 lid 2 BW zorgt ervoor dat indien de vervreemder de zaak na de levering middellijk blijft houden voor de verkrijger de verkrijger zijn rechten niet kan inroepen jegens derden met een ouder recht. Indien een dergelijk constitutum possessorium alsnog wordt omgezet in een traditio longa manu is artikel 3:111 BW niet langer van toepassing. Ook is de zaak niet langer in handen van de vervreemder (artikel 3:90 lid 2 BW).
C.5: Artikel 3:90 lid 2, relativering van de levering
Artikel 3:90 lid 2 BW bepaalt dat indien de zaak na de levering in handen van de vervreemder blijft de levering niet werkt tegenover een derde die een ouder recht op de zaak heeft. Hiervoor kwam aan de orde dat de zaak in handen van de vervreemder blijft indien een beschikkingsonbevoegde bezitter het bezit van de zaak door middel van een constitutum possessorium verschaft. Artikel 3:90 lid 2 BW is niet van toepassing in geval van een poging tot bezitsverschaffing door een beschikkingsonbevoegde houder. Een dergelijke poging strandt op het bepaalde van artikel 3:111 BW. Een ‘ouder recht’ in de zin van artikel 3:90 lid 2 BW kan zijn eigendom, een beperkt recht of een bijzonder voorrecht (Vgl. HR 20 februari 2009, NJ 2009, 376 (m.nt. Huisman), «JOR» 2009/120 (m.nt. Rijckenberg), RvdW 2009, 322, VN 2009/18.32 (m.nt. red.), ECLI:NL:HR:2009:BG7729).
Aan de relativering van artikel 3:90 lid 2 komt een einde vanaf het moment dat de zaak alsnog in handen van de verkrijger is gekomen. Met in handen van de verkrijger wordt ook gedoeld op de situatie dat een derde de zaak voor de verkrijger is gaan houden.
D: Jurisprudentie uitgebreid
Zie www.sdu.commentaar.nl voor mogelijke aanvullingen.
E: Jurisprudentie nieuw
Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 3 artikel 90.
F: Literatuurverwijzing
- Zie www.sdu.commentaar.nl voor mogelijke aanvullingen .