Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 6 art. 172 (Letselschade) en (Vermogensrecht)
Commentaar is bijgewerkt tot 28-09-2016 door mr. R.J.W. Analbers
Artikel 172 Tekst van de hele regeling
Indien een gedraging van een vertegenwoordiger ter uitoefening van de hem als zodanig toekomende bevoegdheden een fout jegens een derde inhoudt, is ook de vertegenwoordigde jegens de derde aansprakelijk.
A: Inleiding
Dit artikel regelt de gevallen waarin de vertegenwoordigde aansprakelijk gesteld kan worden voor schade ontstaan door een fout van diens vertegenwoordiger. De aansprakelijkheid die door dit artikel gecreëerd wordt, wordt kwalitatieve aansprakelijkheid of risicoaansprakelijkheid genoemd. Dat wil zeggen dat de aansprakelijkheid van de vertegenwoordigde afhankelijk is van een formeel criterium, zijnde diens hoedanigheid van vertegenwoordigde in relatie tot de persoon die de schade heeft veroorzaakt. Het is voor de toepassing van artikel 6:172 BW niet van belang of de vertegenwoordigde zelf een fout heeft begaan. De vertegenwoordigde heeft dus geen disculpatiemogelijkheid. Het is echter onder omstandigheden wel mogelijk dat er geen draagplicht rust op de vertegenwoordigde. Dit ziet echter alleen op diens verhouding ten opzichte van de vertegenwoordiger.
B: Wetstechnische informatie
Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 172.
C: Kernproblematiek
C.1: Aansprakelijkheid voor een fout van een vertegenwoordiger
De aansprakelijkheid van artikel 6:172 BW houdt een aansprakelijkheid in voor een fout door een vertegenwoordiger in diens hoedanigheid begaan. Het is voor de toepassing van dit artikel niet van belang of de vertegenwoordigingsbevoegdheid uit de wet of uit een rechtshandeling voortvloeit. De aansprakelijkheid van artikel 6:172 BW reikt minder ver dan die van artikel 6:170 en 6:171 BW omdat de aansprakelijkheid van de vertegenwoordigde slechts bestaat voor zover de vertegenwoordiger een fout heeft begaan bij de uitoefening van de hem als zodanig toekomende bevoegdheden (Oldenhuis (2014), nr. 73). Zie ook HR 11 maart 2011, NJ 2012, 388, m.nt. Verstappen, ECLI:NL:HR:2011:BN9967 (Van Zundert/De Kort).
Indien de fout van die vertegenwoordiger aan de vertegenwoordigde kan worden toegerekend is deze zelf op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk. De mogelijkheid van toerekening van een daad verricht door een vertegenwoordiger aan de vertegenwoordigde is in zowel de literatuur als de rechtspraak algemeen aanvaard. De Hoge Raad heeft in diens arrest van 6 april 1979 (NJ 1980, 34 (Kleuterschool Babbel)) aangegeven dat het gedrag van de vertegenwoordiger kan worden toegerekend aan de vertegenwoordigde indien de gedragingen in het maatschappelijk verkeer als gedragingen van de vertegenwoordigde hebben te gelden. Dit zal onder andere het geval zijn indien organen van een rechtspersoon foutief handelen. De wetgever heeft ook aangegeven dat in een dergelijk geval artikel 6:162 BW van toepassing is (MvA, Parl. Gesch. Boek 6, p. 732). Wanneer de vertegenwoordiger tevens als een ondergeschikte van de vertegenwoordigde valt aan te merken dan is eveneens artikel 6:170 BW van toepassing.
De kwalitatieve aansprakelijkheid voor een fout van een vertegenwoordiger is onbekend in de ons omringende landen (Oldenhuis (2014), nr. 70).
C.1.1: Voorwaarden voor toepasselijkheid
Om de vertegenwoordigde op basis van dit artikel aansprakelijk te stellen moet aan een aantal voorwaarden voldaan zijn. In de eerste plaats moet er sprake zijn van een bevoegdheid tot vertegenwoordiging. In de tweede plaats dient de gedraging van de vertegenwoordiger te kwalificeren als een fout, dat wil zeggen een hem toerekenbare onrechtmatige daad. In de derde plaats dient de fout te zijn begaan bij de uitoefening van de aan de vertegenwoordiger toekomende vertegenwoordigingsbevoegdheden. Ten slotte dient er met betrekking tot de fout van de vertegenwoordiger (vanzelfsprekend) voldaan te zijn aan de overige vereisten voor aansprakelijkheid, zijnde schade, causaal verband tussen de fout en de schade en het relativiteitsvereiste. Op de belangrijkste voorwaarden van artikel 6:172 BW wordt hieronder nader ingegaan.
C.1.1.1: Vertegenwoordigingsbevoegdheid
Het eerste vereiste voor toepasselijkheid van artikel 6:172 BW is dat de handelende persoon vertegenwoordigingsbevoegdheid toekomt. Het is hiervoor niet van belang of deze vertegenwoordigingsbevoegdheid voortvloeit uit de wet of op een rechtshandeling berust. In het eerste geval dient men te denken aan de ouder of de voogd, de (faillissements-)curator, de executeur-testamentair en de vereffenaars in de zin van artikel 4:202 BW. Voor de bewindvoerder geldt dat artikel 4:174 BW bepaalt dat de rechthebbende aansprakelijk is voor alle schulden die voortvloeien uit rechtshandelingen die de bewindvoerder in hoedanigheid heeft verricht.
C.1.1.2: Fout van de vertegenwoordiger
Het tweede vereiste voor toepasselijkheid van artikel 6:172 BW is dat de vertegenwoordiger een fout, dat wil zeggen een toerekenbare onrechtmatige daad heeft begaan. De vertegenwoordiger dient dus zelf op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk gesteld te kunnen worden. Indien de vertegenwoordiger zich op een rechtvaardigingsgrond of een schulduitsluitingsgrond kan beroepen, kan toepassing van artikel 6:172 BW geen doorgang vinden. Het maakt voor de toepassing van artikel 6:172 BW niet uit of de vertegenwoordiger zelf de fout heeft begaan. Ook indien een ondergeschikte van de vertegenwoordiger de fout heeft begaan is de vertegenwoordigde aansprakelijk. Het enkele feit dat iemand zich als vertegenwoordiger voordoet zonder dat deze vertegenwoordigingsbevoegdheid bezit, is onvoldoende om als foutief gedrag in de zin van artikel 6:172 BW aangemerkt te worden (HR 31 januari 1997, NJ 1998, 704 (Reisbureau de Globe BV/Provincie Groningen)). In een dergelijk geval zijn bijkomende omstandigheden vereist om de handelswijze van de pseudovertegenwoordiger ten opzichte van de gelaedeerde als een onrechtmatige daad aan te kunnen merken.
C.1.1.3: Fout bij de hem als zodanig toekomende bevoegdheden
Het derde vereiste voor toepasselijkheid van artikel 6:172 BW is dat de fout van de vertegenwoordiger begaan moet zijn bij de hem als zodanig toekomende bevoegdheden. Het gaat hier dus om aansprakelijkheid voor fouten binnen taakvervulling begaan. De wetgever noemt in de memorie van antwoord als voorbeeld het plegen van bedrog bij het als vertegenwoordiger sluiten van een overeenkomst (MvA, Parl. Gesch. Boek 6, p. 732). Echter, ook indien de vertegenwoordiger in de onderhandelingsfase de fout begaat zonder dat het tot een rechtshandeling komt, is artikel 6:172 BW van toepassing. De aansprakelijkheid is derhalve niet beperkt tot fouten begaan bij het verrichten van rechtshandelingen. Zie ook Oldenhuis 1998, nr. 68 en Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV, 2015 nr. 202.
C.2: Eigen aansprakelijkheid van de hulppersoon
Zoals hierboven reeds opgemerkt is het voor toepasselijkheid van artikel 6:172 BW vereist dat de vertegenwoordiger een fout, dat wil zeggen een toerekenbare onrechtmatige daad heeft begaan. De vertegenwoordiger dient dus zelf op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk gesteld te kunnen worden. Indien de vertegenwoordigde een kind is dat jonger dan veertien jaar is, treden diens ouders voor hem in de plaats op grond van het tweede lid van artikel 6:183 BW.
C.3: Draagplicht/regresrecht
Bij de beantwoording van de vraag op wie de draagplicht rust, is van belang of de vertegenwoordiger in zijn taakvervulling jegens de vertegenwoordigde toerekenbaar tekort is geschoten. Als de overeenkomst tussen de vertegenwoordiger en vertegenwoordigde hierover geen bepaling bevat, geldt de algemene regeling van afdeling 6.1.2 jo artikel 6:102 BW.
D: Jurisprudentie uitgebreid
HR 11 maart 2011, NJ 2012, 388, m.nt. Verstappen, ECLI:NL:HR:2011:BN9967 (Van Zundert/De Kort);reeds uit de formulering van artikel 6:172 volgt dat voorwaarde voor het ontstaan van aansprakelijkheid op de voet van deze bepaling is dat de gedraging van de vertegenwoordiger, wil deze leiden tot kwalitatieve aansprakelijkheid van de vertegenwoordigde, moet zijn verricht ter uitoefening van de bevoegdheden die de vertegenwoordiger als zodanig toekomen. Het hof heeft derhalve van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven door te oordelen dat voor aansprakelijkheid op de voet van deze bepaling ook ruimte is in het onderhavige geval, waarin X. niet heeft gehandeld ter uitoefening van de hem als zodanig toekomende bevoegdheden.
HR 4 april 2003, NJ 2003, 592, m.nt. KFH, JOL 2003, 202, RvdW 2003, 71, SES 2003, 122, ECLI:NL:HR:2003:AF2842 (Damco Maritime/Meister Werkzeuge Wuppertal);’s hofs oordeel dat de vervoerder op grond van het bepaalde in artikel 6:172 jegens de derde cognossementhouder aansprakelijk is voor de door een medewerker van haar agent, die haar bij het uitgeven van de onderhavige cognossementen vertegenwoordigde, gepleegde fraude, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en behoefde geen nadere motivering.
HR 31 januari 1998, NJ 1998, 34, m.nt. Knigge, ECLI:NL:HR:1998:ZD0657 (Reisbureau de Globe BV/ Provincie Groningen);het onbevoegdelijk handelen in naam van een ander kan slechts als onrechtmatig worden aangemerkt indien het geschiedt op een wijze of gepaard gaat met omstandigheden, waaruit voortvloeit dat het optreden van de onbevoegde vertegenwoordiger in strijd is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt.
HR 6 april 1979, NJ 1980, 34, m.nt. C.J.H.B., AB 1979, 356, m.nt. J. R. St., BR 1979, 550, ECLI:NL:HR:1979:AH8595 (Kleuterschool Babbel);de beslissende factor in de vraag of de gedragingen van een wethouder een onrechtmatige daad van de gemeente kan opleveren, is of deze is aan te merken als een gedraging van de gemeente welke in het maatschappelijk verkeer als zondanig kunnen worden geclassificeerd.
E: Jurisprudentie nieuw
Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 6 artikel 172.
F: Literatuurverwijzing
- Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV, De verbintenis uit de wet , Deventer: Kluwer 2015.
- Houten, T.O. van, ‘Aansprakelijkheid voor pseudovertegenwoordigers: de ene deur open, de andere deur dicht’, Bb 2011/22, p. 77-79;
- Lubach, R.D. ‘Twintig jaar nieuwe aansprakelijkheden voor personen. Over de (beperkte) betekenis van art. 6:171 en 6:172 BW’, MvV 2011-9, p. 221-228Nieskens-Isphording, B.M.W., ‘Onbevoegde vertegenwoordiging en onrechtmatige daad’, Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht 1997, p. 260 e.v.
- Oldenhuis, F.T. en A. Kolder, ‘Kroniek kwalitatieve aansprakelijkheid voor personen en zaken’, Aansprakelijkheid, Verzekering & Schade 2013, 3.
- Oldenhuis, F.T. en A. Kolder, ‘Kroniek kwalitatieve aansprakelijkheid voor personen en zaken’, Aansprakelijkheid, Verzekering & Schade 2009, p. 26 e.v.
- Oldenhuis, F.T., Onrechtmatige daad: aansprakelijkheid voor personen, Monografieën Nieuw BW, B46, Deventer: Kluwer 2014.
- Tratnik, M., ‘Rechtspraak: onbevoegde vertegenwoordiging, apparent authority, onrechtmatige daad’, Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht 1994, p. 221 e.v.
- Schaick, A.C. van, ‘Vijf arresten over de aansprakelijkheid van de vertegenwoordigde voor fouten van zijn vertegenwoordiger’, NTBR 2011/35, afl. 6, p. 264-271.