Naar de inhoud

Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 7 art. 235 (Huurrecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 22-03-2017 door mr. J. Groenewoud

Artikel 235 Tekst van de hele regeling

Onder woonwagen wordt verstaan een voor bewoning bestemd gebouw, dat is geplaatst op een standplaats, in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en waarvoor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend.

A: Inleiding

In artikel 7:233 BW is woonruimte omschreven onder meer als een ‘gebouwde onroerende zaak’. Een woonwagen is in beginsel geen onroerende zaak en behoeft niet ter bewoning te zijn verhuurd. De woonwagen die is verhuurd als opslagruimte vormt geen woonruimte, zelfs niet als hij is geplaatst op een standplaats in de zin van artikel 7:236 BW; over mogelijke complicaties in dat verband zie aldaar. Artikel 7:235 ziet op de bouwvergunningplichtige verplaatsbare woonwagen op een standplaats als bedoeld in artikel 7:236, bestemd ter bewoning. In de praktijk zijn het meestal gemeenten die standplaatsen met woonwagen verhuren. Hun doen en laten wordt mede getoetst, als ook elders reeds genoemd, aan de beginselen van behoorlijk bestuur. Zie HR 9 januari 1998, NJ 1998, 363 (Gemeente Apeldoorn/Snoopy).

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 235.

C: Kernproblematiek

C.1: Gebouwde roerende zaak

Er moet sprake zijn van een voor bewoning bestemd gebouw. Dat gebouw moet in elk geval aan drie eisen voldoen. Het moet allereerst tot stand zijn gebracht met een bouwvergunning (artikel 40 Woningwet); langs die weg is verzekerd dat aan eisen van welstand en welbevinden wordt voldaan: toetreding van lucht en licht, minimumoppervlakte en dergelijke. Voorts moet het gebouw verplaatsbaar zijn: in zijn geheel of in delen, op eigen kracht of met behulp van een vrachtwagen of tractor. En ten derde: het gebouw moet geplaatst zijn op een standplaats (zoals gedefinieerd in artikel 7:236 BW).

Is het gebouw ‘duurzaam met de grond verenigd’ in de zin van artikel 3:3 BW, dan is niet artikel 7:235 maar artikel 7:233 BW van toepassing: dan is immers geen sprake (meer) van verplaatsbaarheid. Dan is sprake van woonruimte want van een verhuurde gebouwde onroerende zaak; vergelijk het arrest over de portacabin besproken in Sdu Commentaar Huurrecht, artikel 7:233 BW (HR 31 oktober 1997, NJ 1998, 97 (Belastingdienst/Rabobank)).

C.2: Verhuurd als woonruimte

Voor de huurprijs zie artikel 7:237 BW, de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en het Besluit huurprijzen woonruimte, daarvan Bijlage I sub C: ‘Waarderingsstelsel voor woonwagens en standplaatsen’, met een Toelichting.

De woonwagen of stacaravan die niet valt onder het bereik van artikel 7:233 (doordat de wagen niet duurzaam met de grond verenigd is) noch onder artikel 7:235 (doordat er geen bouwvergunning is of de wagen niet verplaatsbaar is of een standplaats ontbreekt) kan weliswaar voor bewoning zijn verhuurd, maar valt niet te rangschikken onder het wettelijk begrip woonruimte en kent in zoverre geen huurbescherming: ze is een verhuurde roerende zaak die onder de algemene huurbepalingen en die van Boeken 3 en 6 beoordeeld moet worden.

D: Jurisprudentie uitgebreid

HR 8 januari 1999, NJ 1999, 495 (m.nt. Stein), RvdW 1999, 4, ECLI:NL:HR:1999:AC0182 (Abbo/St. Renesse);

langjarige huurovereenkomst voor recreatief zomergebruik als in feite tweede (of: seizoens)woning; woonruimte en niet slechts van korte duur gelet op wat partijen voor ogen stond omtrent de duur van het gebruik en de aard en inrichting van het gehuurde.

HR 9 januari 1998, NJ 1998, 363, «JB» 1998, 27 (m.nt. HJS), RvdW 1998, 17, ECLI:NL:HR:1998:ZC2540 (Gem. Apeldoorn/Kinderdagverblijf Snoopy);

verhuur door overheid: dan is niet slechts aan de huurbepalingen te toetsen maar eveneens aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Hof Amsterdam 18 november 1999, NJ 2000, 283, WR 2000, 35, Prg. 2000, 5457 (m.nt. Abas), ECLI:NL:GHAMS:1999:AD3108;

verhuur aan overheid: dit kan voor verhuurder met zich brengen dat hij door de overheid aan het algemeen belang ontleende gedragingen moet dulden, ook als zulks niet (direct) strookt met de huurverhouding zoals deze (oorspronkelijk) tussen partijen is opgezet.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 7 artikel 235.

F: Literatuurverwijzing

  • Abas, P., Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. Bijzondere overeenkomsten. Deel 5-IIa. Huur, Deventer: Kluwer: 2007.
  • Dozy, R.A. en F. van der Hoek, Tekst & Commentaar Huurrecht, Deventer: Kluwer 2014.
  • Hielkema, H.M., H.E.M. Vrolijk, E.E. de Wijkerslooth-Vinke, Groene Serie Huurrecht, Deventer: Kluwer.
  • Jonge, A.R. de, Huurrecht, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013.
  • Jonge, A.R. de, en E.E. de Wijkerslooth-Vinke en J. Gelink, Parlementaire geschiedenis huurrecht, Deventer: Kluwer 2008.
  • Kloosterman, A.M., H.J. Rossel en M.H. Rozeboom, Hoofdlijnen in het Huurrecht, Deventer: Kluwer 2014.
  • Kloosterman, A.M. (red.), HuurRecht nieuwsbrief, Eindhoven: Euroforum: Euroforum Uitgeverij B.V., tweemaandelijks.
  • Oldenhuis, F.T., J.G. Idsardi en A.M. Kloosterman, Jurisprudentie Huurrecht 1950-2001, Deventer: Kluwer 2003.
  • Rossel, H.J., Huurrecht algemeen, Deventer: Kluwer 2011.
  • Sanden, P. van der en J. Sengers, Huurrecht Woonruimte, Den Haag: Sdu Uitgevers 2015.
  • Steenmetser, T.H.G. en W. Raas, Huurrecht Wetteksten & Toelichtingen, Den Haag: Sdu Uitgevers 2014.
  • WR, Tijdschrift voor Huurrecht, jaarlijkse ‘special’ met ‘overzicht jurisprudentie huurrecht’ (feitelijk vervolg op Oldenhuis c.a. jurisprudentie 1950-2001).