Naar de inhoud

Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 7 art. 250 (Huurrecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 22-03-2017 door mr. J.A. Tuinman

Artikel 250 Tekst van de hele regeling

1.

De huurprijs kan op verzoek van de verhuurder worden verhoogd op de wijze voorgeschreven in de artikelen 252, 252a en 253:

  1. gedurende het eerste tijdvak van twaalf maanden na de dag van ingang van de huur ten hoogste eenmaal, en

  2. telkens tegen het einde van elkaar opvolgende tijdvakken van twaalf maanden na hetzij het ingaan van de onder a bedoelde verhoging, hetzij bij gebreke van zodanige verhoging de dag van ingang van de huur.

2.

Een verhoging van de huurprijs krachtens lid 1 is niet mogelijk, zolang er tussen huurder en verhuurder geen overeenstemming is dat de, bij toepassing van de artikelen 12 en 16 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, geconstateerde gebreken ten aanzien van de woonruimte zijn opgeheven.

3.

In afwijking van lid 1 kan de huurprijs worden verhoogd tegen het einde van een tijdvak dat even zoveel korter dan twaalf maanden is als het daaraan voorafgaande tijdvak langer dan twaalf maanden is geweest.

4.

De huurprijs kan op verzoek van de huurder worden verlaagd op de wijze voorgeschreven in de artikelen 252, 252b en 254.

A: Inleiding

Artikel 250 bevat de regeling voor de zogenoemde wettelijke huurverhoging (zie artikel 7:251 BW voor de contractuele huurverhoging) en bepaalt wanneer eenzijdig een voorstel tot huurprijswijziging kan worden gedaan. De leden 1 tot en met 3 zien op het voorstel tot huurprijsverhoging van de verhuurder, met verwijzing naar de artikelen 7:252 en 7:253 BW.

Lid 4 ziet op het voorstel tot huurprijsverlaging van de huurder, met verwijzing naar artikelen 7:252 en 7:254 BW.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 250.

C: Kernproblematiek

C.1: Tijdstip waarop verhuurder een voorstel tot huurprijswijziging kan doen (lid 1)

Lid 1 bevat een intervalregeling. Ingevolge lid 1 sub a is het voor verhuurder mogelijk de eerste periodieke verhoging binnen één jaar na de ingang van de huur te laten plaatsvinden. Verhuurder mag zelf bepalen wanneer hij deze huurverhoging laat ingaan, mits hij de termijnen – en overige vereisten – van artikel 7:252 BW maar in acht neemt. Is gebruikgemaakt van de mogelijkheid (van lid 1 sub a) om de huur in het eerste jaar te verhogen, dan kan ingevolge lid 1 sub b de volgende huurverhoging op zijn vroegst één jaar later plaatsvinden. Is géén gebruik gemaakt van de mogelijkheid (van lid 1 sub a) om de huur het eerste jaar te verhogen, dan kan de huurprijs direct na afloop van het eerste jaar van de huur worden verhoogd, met inachtneming van de vereisten van artikel 7:252 BW.

C.2: Gebreken kunnen in de weg staan aan voorstel tot huurprijsverhoging (lid 2)

Een huurprijsverhoging op verzoek van verhuurder is niet mogelijk, zolang de geldende huurprijs is verlaagd vanwege gebreken (ex artikel 7:249 BW jo. artikel 12 UHW of artikel 7:257 BW jo. artikel 16 UHW). Een huurprijsverhoging is dan pas weer mogelijk nadat de door de Huurcommissie geconstateerde gebreken voldoende zijn verholpen. Indien partijen het niet erover eens zijn of gebreken zijn opgeheven, dan bestaat (ex art. 12 lid 5 UHW) voor verhuurder de mogelijkheid een verzoek aan de Huurcommissie te doen om zich hierover uit te spreken. Gelet op de zinsnede ‘op verzoek van verhuurder’ staat buiten kijf, dat een huurverhoging op basis van contractueel beding niet onder het toepassingsbereik van dit artikel valt.

C.3: De terugkeerregeling (lid 3)

Lid 3 geeft een uitzondering op de hoofdregel dat de huur maar een keer per twaalf maanden mag worden verhoogd. Dat is namelijk anders in het geval de voorafgaande periode tussen twee huurverhogingen langer is geweest dan één jaar. In dat geval kan namelijk de eerstvolgende huurverhoging zoveel eerder ingaan, als de tussenliggende periode langer dan één jaar was. Dit maakt het voor de verhuurder mogelijk terug te keren bij de bij hem gebruikelijke huurverhogingsdatum. De regeling van lid 3 wordt daarom ook wel de ‘terugkeerregeling’ genoemd. Een ‘uitgestelde’ huurverhoging kan aldus nog gedurende één jaar na de gebruikelijke ingangsdatum worden ingehaald, met een ‘versnelde’ huurverhoging. De heersende opvatting in de literatuur is dat lid 3 niet alleen van toepassing is als de ‘uitgestelde’ huurverhoging het gevolg is van een te late verzending van het wijzigingsvoorstel, maar ook indien gebreken in de weg hebben gestaan aan en voorstel tot huurprijswijziging.

C.4: Voorstel tot huurverlaging van huurder (lid 4)

Een voorstel tot huurprijsverlaging kan op ieder moment worden gedaan. Voor een voorstel tot verlaging van de huurprijs geldt dus géén intervalregeling, zoals uit hoofde van lid 1 van dit artikel wél geldt voor een voorstel tot verhoging van de huurprijs. Verder volgt uit lid 4 dat een voorstel tot huurprijsverlaging moet voldoen aan de voorschriften van artikelen 7:252 en 7:254 BW. Een voorstel tot huurprijsverlaging kan alleen gebaseerd worden op een overschrijding van de maximaal redelijke huurprijs op basis van het woningwaarderingsstelsel, zoals dat volgt uit het Besluit Huurprijzen Woonruimte en de daarbij behorende Bijlagen I en II. Een voorstel van verhuurder tot huurprijsverhoging, dat de maximaal redelijke huurprijs overstijgt, kan huurder beantwoorden met een voorstel tot verlaging.

D: Jurisprudentie uitgebreid

Ktr. Rotterdam 7 december 2012, WR 2013, 12 (m.nt. H.M. Hielkema), ECLI:NL:RBROT:2012:BY6354;

verhuurder heeft geïnvesteerd in energiebesparende maatregelen voor de woning. De woning heeft daardoor energielabel A. De verhuurder wil dat hiermee rekening wordt gehouden in de huurprijs van de nieuwe huurder. Echter de Wet woningwaardering en energie is nog niet in werking getreden. In de huurovereenkomst wordt afgesproken dat voor de aanvangshuurprijs wordt aangesloten bij het nieuwe woningwaarderingsstelsel op grond van de Wet woningwaardering en energie zodra deze in werking treedt. Tot dan zijn partijen een tijdelijke aanvangshuurprijs overeengekomen. Huurder wilde terugkomen op deze afspraak en doet een beroep op de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 7:250 BW. De huurder stelde dat de huurverhoging het door de minister vastgestelde maximale percentage uit het BHW te boven ging en dat aan enkele van de formaliteiten voor een dergelijke verhoging niet was voldaan. De kantonrechter volgt de argumentatie van de huurder niet. De kantonrechter kwalificeert het beding als een beding over de aanvangshuurprijs, en dus vallend binnen de ruimte die artikel 7:246 BW biedt, en niet als een periodiek (contractueel) huurverhogingsbeding als bedoeld in artikel 7:248 BW. Zie verder annotatie van H.M. Hielkema.

Ktr. Haarlem 2 december 2004, ECLI:NL:RBHAA:2004:AR6822;

gebrek van een niet goed regelbare cv-installatie was en is volgens de kantonrechter niet ernstig genoeg om de huurprijs te verminderen. Wel wordt de huurprijs bevroren over de periode dat het gebrek aanwezig was, een en ander vanwege artikel 18 (in het bijzonder lid 7) van de Hpw (oud) en artikel 7:250 lid 2 BW en artikel 16 UHW. Huurprijsverlaging wordt teniet gedaan en huurprijsverhoging wordt afgewezen.

Ktr. Amsterdam 11 juli 2003, WR 2004, 14 (m.nt. Kloosterman), ECLI:NL:RBAMS:2003:AO6988;

door gebreken kon de huurprijs gedurende drie jaar niet worden verhoogd. Na herstel van de gebreken is het mogelijk op grond van artikel 4 lid 3 Hpw (oud) een tweetal huurverhogingen tegelijkertijd aan huurder in rekening te brengen. Artikel 7:250 lid 3 BW is de ongewijzigde wettelijke opvolger van 4 lid 3 Hpw (oud). Zie verder de annotatie van A.M. Kloosterman.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 7 artikel 250.

F: Literatuurverwijzing

  • Jonge, A.R. de, Huurrecht, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p. 370 e.v.
  • Sanden, P. van der en J. Sengers, Huurrecht Woonruimte, Den Haag: Sdu Uitgevers 20153, p. 323 e.v.hoofdstuk 13.4.