Een verhuurder kan ten aanzien van woonruimte die een zelfstandige woning vormt een voorstel als bedoeld in artikel 252 doen, strekkend tot verhoging van de huurprijs op de grond dat het huishoudinkomen over het inkomenstoetsjaar hoger is dan het in artikel 10 lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte bedoelde bedrag. De eerste volzin is niet van toepassing ten aanzien van een huishouden waarvan een lid of meerdere leden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a lid 1 van de Algemene Ouderdomswet, heeft of hebben bereikt of een huishouden van 4 of meer personen.
Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 7 art. 252a (Huurrecht)
Commentaar is bijgewerkt tot 04-08-2017 door mr. J.A. Tuinman
Artikel 252a Tekst van de hele regeling
In dit artikel wordt verstaan onder:
basisregistratie inkomen: basisregistratie inkomen als bedoeld in hoofdstuk IVA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
huishoudinkomen: het gezamenlijke bedrag van de inkomensgegevens, bedoeld in artikel 21 onderdeel e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, van de huurder en de overige bewoners van een woonruimte in het inkomenstoetsjaar, met dien verstande dat van een overige bewoner die op 1 januari van het jaar waarin de voorgestelde dag van ingang van de voorgestelde huurprijs is gelegen de leeftijd van 23 jaar nog niet heeft bereikt het bedrag van het inkomensgegeven slechts in aanmerking wordt genomen voor zover dat meer bedraagt dan de uitkomst van 108% van het twaalfvoud van het bedrag per maand, bedoeld in artikel 8 lid 1 onderdeel a van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, als geldend op 1 januari van het inkomenstoetsjaar;
huishoudverklaring: een door de inspecteur op verzoek van de verhuurder aan deze afgegeven verklaring;
inkomenstoetsjaar: tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin ten aanzien van een huurovereenkomst een huishoudverklaring is verstrekt;
inspecteur: functionaris van de rijksbelastingdienst die als zodanig bij regeling van Onze Minister van Financiën is aangewezen;
peiljaar: het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de voorgestelde dag van ingang van de voorgestelde huurprijs is gelegen.
Indien een voorstel als bedoeld in lid 1 wordt gedaan, wordt bij het voorstel een huishoudverklaring gevoegd.
De inspecteur verstrekt desgevraagd aan de verhuurder een huishoudverklaring. In de verklaring wordt vermeld of op de door de verhuurder aangeduide plaats van de woonruimte op basis van gegevens uit de basisregistratie inkomen op het moment van behandeling van het verzoek van de verhuurder aan de inspecteur, te verwachten is dat van degene of degenen die daar volgens de registratie van de rijksbelastingdienst woont of wonen het huishoudinkomen over het inkomenstoetsjaar lager is dan of gelijk is aan het in artikel 10 lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte genoemde bedrag, dan wel hoger is dan dat bedrag. De verklaring vermeldt voorts, indien dat huishoudinkomen hoger is dan het in artikel 10 lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte genoemde bedrag, het aantal personen waarop dat huishoudinkomen is gebaseerd. Indien geen inkomensgegeven in de basisregistratie inkomen beschikbaar is, vermeldt de verklaring dat dat het geval is.
Indien in de door de verhuurder aangeduide woonruimte volgens de registratie van de rijksbelastingdienst een huishouden waarvan een lid of meerdere leden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a lid 1 van de Algemene Ouderdomswet, heeft of hebben bereikt of een huishouden van 4 of meer personen woont, vermeldt de huishoudverklaring dit. De tweede, derde en vierde volzin blijven in dat geval buiten toepassing.
Bij regeling van Onze Minister van Financiën worden nadere regels gesteld ter uitvoering van dit lid. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld omtrent het kunnen doen van een verzoek tot het verstrekken van een huishoudverklaring, het verzoek zelf, de verstrekking van de huishoudverklaring, alsmede ten aanzien van de verhuurder.
Indien een huurovereenkomst tot wijziging van de huurprijs tot stand komt naar aanleiding van een voorstel daartoe, dat niet voldoet aan lid 3 is de verhoging van de huurprijs op basis van een voorstel als bedoeld in lid 1 niet mogelijk, tenzij blijkt dat de huurder niet door het verzuim is benadeeld.
Een overeenkomst tot wijziging van de huurprijs als gevolg van een voorstel als bedoeld lid 1 komt niet tot stand indien de huurder kan aantonen:
dat hij of een ander lid van het huishouden deel uitmaakt van een bij regeling van Onze Minister te bepalen groep;
dat het huishoudinkomen in het peiljaar gelijk is aan of lager is dan het in artikel 10 lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte bedoelde bedrag;
dat hij of een ander lid van het huishouden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a lid 1 van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt, of
dat hij deel uitmaakt van een huishouden van 4 of meer personen.
A: Inleiding
Artikel 7:252a BW voorziet sinds 2013 in de mogelijkheid om bij zelfstandige woonruimte de huurprijs aanvullend te verhogen indien het huishoudinkomen van de huurder tot de midden- en hogere inkomens behoort. Deze regeling beoogt het zogenoemde ‘scheefwonen’ tegen te gaan en hogere huuropbrengsten voor verhuurders te genereren. Op grond van artikel 7:247 BW is artikel 7:252a BW niet van toepassing op een geliberaliseerde huur. De Wet Doorstroming huurmarkt 2015 (Stb. 2016, 158, 159) heeft per 1 januari 2017 tot een wetswijziging geleid van o.a. artikel 7:252a, 7:25b en 7:253 BW. Voor wat betreft artikel 7:252a leidt dat ertoe dat voortaan aangeknoopt wordt bij de inkomensgrens van artikel 1 Woningwet (prijspeil 20175: € 40.349) voor toewijzing van gereguleerd verhuurde woningen van woningcorporaties (zie hieronder lid 1). De inkomensafhankelijke huurverhoging geldt niet voor huishoudens van vier of meer personen en niet voor gepensioneerden. De laatste wijziging betreft de huursombenadering voor woningcorporaties, op grond waarvan de gemiddelde huurprijs van alle woningen van een corporatie niet een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage mag overstijgen (artikel 54 Woningwet).
B: Wetstechnische informatie
Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 252a.
C: Kernproblematiek
C.1: Inkomensafhankelijke huurverhoging
Dit artikel bepaalt dat op grond van het huishoudinkomen van de huurder van een zelfstandige woning (zie lid 1) de verhuurder gerechtigd kan zijn om een (extra) verhoging van de huur voor te stellen. Het huishoudinkomen is het gezamenlijke bedrag van het inkomen van alle bewoners van de woning, met uitzondering van de bewoners tot 23 jaar voor zover dat inkomen niet meer dan 108 procent van het minimumloon bedraagt. Het peiljaar voor de vaststelling van het huishoudinkomen is het tweede kalenderjaar voor de dag waarop de voorgestelde huurverhoging zal moeten ingaan (zie lid 2). Ingevolge lid 6 komt een overeenkomst tot wijziging van de huurprijs niet tot stand indien de huurder kan aantonen dat hij tot een kwetsbare groep behoort (chronisch zieken en gehandicapten) of het huishoudinkomen in het peiljaar gelijk is aan of lager is dan inkomensgrens. Hiernaast komt er geen wijziging tot stand indien een van de leden van het huishouden de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of het desbetreffende huishouden bestaat uit vier of meer personen.
C.2: Inkomensgrens en huurverhoging
Voor 1 januari 2017 bestond er een tweetal inkomensgrenzen, op grond waarvan – kort gezegd – een huurder in drie categorieën ingedeeld kon worden met een bij deze categorie behorende maximale huurprijsverhoging. Per 1 januari 2017 is dit systeem gewijzigd, waarmee er één inkomensgrens is vastgesteld. Uit artikel 10 lid 2 UWH, in samenhang met artikel 48 jo. artikel 1 Woningwet volgt dat de inkomensgrens is vastgesteld in artikel 16 lid 1 onderdeel b in het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting (BTIV). Deze inkomensgrens is vastgesteld op € 40.349 (prijspeil 2017). Indien het huishoudinkomen over het toetsjaar boven deze grens uitkomt, is een maximale huurprijsverhoging mogelijk.
De minister stelt jaarlijks de maximale huurprijsverhoging vast. Indien het huishoudinkomen over het toetsjaar boven de inkomensgrens ligt, is een huurprijsverhoging van maximaal het inflatiepercentage van het laatste afgesloten kalenderjaar plus 4% mogelijk. Dit volgt uit Bijlage 5 Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte. Hierbij wordt wel het voorbehoud gemaakt dat een dergelijke verhoging alleen mogelijk is, mits de maximale huurprijsgrens niet wordt overschreden. Wanneer het huishoudinkomen gelijk is aan of onder de inkomensgrens ligt, dan is een huurprijsverhoging van maximaal het inflatiepercentage van het laatste afgesloten kalenderjaar plus 2,5% mogelijk.
C.3: Inkomensverklaring
De verhuurder dient ingevolge het derde lid een inkomensverklaring van de inspecteur van de Belastingdienst bij het voorstel te voegen. De verhuurder heeft deze verklaring bovendien nodig voor het opstellen van zijn voorstel. Het ontbreken van de inkomensverklaring bij het voorstel heeft tot gevolg dat de verhoging niet wordt overeengekomen, tenzij de huurder niet in zijn belangen is geschaad (lid 5). De inkomensverklaring bevat de categorie waartoe het huishoudinkomen behoort en het aantal personen waarop het huishoudinkomen is gebaseerd. Het verzoek en de verklaring worden nader geregeld door de Uitvoeringsregeling verklaring rijksbelastingdienst over huishoudinkomen voor een inkomensafhankelijke huurverhoging. Op grond van de Uitvoeringsregeling is voorafgaande aanmelding bij de inspecteur vereist en worden er tijdvakken vastgesteld waarin de aanmelding en de aanvraag kan plaatsvinden. Na de uitspraak van de Raad van State van 3 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:253) is lid 4 gewijzigd en is de inspecteur verplicht om de inkomensverklaring te verstrekken (Stb. 2016, 124, 125).
C.4: Dwingend recht
Ingevolge artikel 7:265 BW is deze bepaling van dwingend recht.
D: Jurisprudentie uitgebreid
ABRvS 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:253;het (oude) artikel 7:252a bevat(te) geen wettelijke verplichting voor de inspecteur om inkomensgegevens aan verhuurders te verstrekken. De verstrekking van de inkomensgegevens aan verhuurders is daarom in strijd met het in artikel 67 lid 1 AWR neergelegde verbod voor de Belastingdienst om gegevens die hij bij zijn taakuitoefening heeft verkregen, aan derden te verstrekken. Deze uitspraak heeft ertoe geleid dat lid 3 van artikel 7:252a BW per 1 april 2016 zodanig is gewijzigd dat de inspecteur inmiddels wel verplicht is de inkomensverklaring te verstrekken (Stb. 2016, 124, 125).
Hof Den Bosch 13 maart 2014, WR 2014, 87, m.nt. J. Sengers, ECLI:NL:GHSHE:2014:721;de invoering van de inkomensafhankelijke huurverhoging dwingt de verhuurder tot het maken van een keuze of hij deze al dan niet zal toepassen. Deze keuze leidt tot een wijziging van het daarvoor gevoerde beleid in de zin van artikel 5 lid 1 Wohv. De verhuurder zal daarom ex artikel 3 lid 2 onder e Wohv overleg met de huurdersorganisatie moeten hebben en haar in de gelegenheid moeten stellen om een advies uit te brengen.
E: Jurisprudentie nieuw
Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 7 artikel 252a.
F: Literatuurverwijzing
- Sanden, P. van der en J. Sengers, Huurrecht Woonruimte, Den Haag: Sdu Uitgevers 2015, hoofdstuk 13.4.