Naar de inhoud

Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 7 art. 457 (Letselschade) en (Vermogensrecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 30-01-2018 door mr. W.K. Bischot en mr. M.M. Janssen en mr. B.A. van Schelven

Artikel 457 Tekst van de hele regeling

1.

Onverminderd het in artikel 448 lid 3, tweede volzin, bepaalde draagt de hulpverlener zorg, dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden, bedoeld in artikel 454, worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Indien verstrekking plaatsvindt, geschiedt deze slechts voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad. De verstrekking kan geschieden zonder inachtneming van de beperkingen, bedoeld in de voorgaande volzinnen, indien het bij of krachtens de wet bepaalde daartoe verplicht.

2.

Onder anderen dan de patiënt zijn niet begrepen degenen die rechtstreeks betrokken zijn bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst en degene die optreedt als vervanger van de hulpverlener, voor zover de verstrekking noodzakelijk is voor de door hen in dat kader te verrichten werkzaamheden.

3.

Daaronder zijn evenmin begrepen degenen wier toestemming ter zake van de uitvoering van de behandelingsovereenkomst op grond van de artikelen 450 en 465 is vereist. Indien de hulpverlener door inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden te verstrekken niet geacht kan worden de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen, laat hij zulks achterwege.

A: Inleiding

De hulpverlener is tot geheimhouding van informatie en gegevens verplicht, tenzij de patiënt toestemming verleent.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 457.

C: Kernproblematiek

C.1: Geheimhoudingsplicht

C.1.1: Toestemming van de patiënt

Met toestemming van de patiënt mogen patiëntgegevens worden verstrekt aan derden. In sommige gevallen kan de hulpverlener de toestemming redelijkerwijs veronderstellen. Hiervan kan sprake zijn indien de patiënt op de hoogte is van de gegevensverstrekking, zoals bij doorverwijzing naar een andere hulpverlener of als de patiënt niet (meer) in staat is toestemming te geven, bijvoorbeeld omdat hij is overleden en de hulpverlener uit aanwijzingen of gedragingen uit het verleden kan afleiden dat de patiënt toestemming zou hebben gegeven indien die zou worden gevraagd (zie bijvoorbeeld KNMG-richtlijn inzake het omgaan met medische gegevens, Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, september 2016, p. 128-129). Expliciete toestemming is vereist voor verstrekking van gegevens voor doeleinden buiten de zorgverlening, zoals het verstrekken van gegevens aan justitie, verzekeraars en werkgevers, tenzij sprake is van overmacht in de vorm van een conflict van plichten.

C.1.2: Conflict van plichten

Indien een conflict van plichten bestaat kan de geheimhouding door de hulpverlener worden doorbroken met een beroep op overmacht. De plicht tot geheimhouding is dan onmiskenbaar aanwezig, de hulpverlener heeft echter tevens een andere verplichting die onverenigbaar is met, maar zwaarder weegt dan de geheimhouding. Gedacht kan worden aan het verstrekken van informatie om in geval van kindermishandeling ernstige schade aan het kind te voorkomen, verstrekking van erfelijkheidsgegevens aan familieleden of acuut gevaar voor andere weggebruikers (zie bijvoorbeeld KNMG-meldcode Kindermishandeling en huiselijk geweld, Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, editie 2015 en Kamerstukken II 1989/90, 21 561, nr. 3, p. 40).

C.1.3: Privacy van derden

Ook met toestemming van de patiënt mag de informatieverstrekking slechts plaatsvinden voor zover de privacy van een ander niet wordt geschaad. Dit kan betekenen dat informatie over anderen dan de patiënt, zoals bijvoorbeeld familieleden, niet wordt verstrekt ook al geeft de patiënt daarvoor zijn toestemming.

C.1.4: Wettelijke verplichting

Gegevens mogen ook zonder toestemming worden verstrekt wanneer dit bij of krachtens de wet verplicht is, bijvoorbeeld ingevolge de Wet publieke gezondheid.

C.1.5: Therapeutische exceptie

In geval de hulpverlener bepaalde inlichtingen op grond van artikel 7:448 lid 3 BW aan de patiënt heeft onthouden mag hij deze, indien het belang van de patiënt dit vereist, wel aan een ander dan de patiënt verstrekken.

C.1.6: Gegevensverstrekking aan nabestaanden

Nabestaanden hebben geen eigen recht op inzage in het dossier. Derhalve zijn zij voor gegevensverstrekking afhankelijk van veronderstelde toestemming van de patiënt. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien nabestaanden een procedure starten omdat de dood van de patiënt het gevolg zou kunnen zijn van een beroepsfout. Verder kan onder omstandigheden een inbreuk op de geheimhoudingsplicht gerechtvaardigd zijn indien er voldoende concrete aanwijzingen bestaan dat een zwaarwegend belang geschaad wordt indien onverkort aan de geheimhoudingsplicht wordt vastgehouden. Hierbij kan gedacht worden aan het geval waarin het medisch dossier opheldering kan verschaffen over de wils(on)bekwaamheid van een erflater ten tijde van het opstellen van het testament (HR 20 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1201, NJ 2001/600, m.nt. Kleijn & Van Wijmen).

Het concept-wetsvoorstel Wijziging Wgbo beoogt dit artikel in lijn te brengen met de in dat concept-voorstel voorgestelde wijziging van artikel 7:454 lid 1 BW: de zinsnede “door hem bewaarde bescheiden, bedoeld in artikel 454,” wordt vervangen door “gegevens uit het dossier”. Ook wordt voorgesteld te verduidelijken dat bepaalde personen na het overlijden van een patiënt recht hebben op inzage in of afschrift van gegevens uit het dossier als de patiënt bij leven hiervoor toestemming heeft gegeven. Om aan nabestaanden tegemoet te komen in gevallen dat inzage in het dossier voor hen van belang is vanwege het vermoeden dat een medische fout is gemaakt, wordt een nieuw artikel 7:458a BW voorgesteld, op grond waarvan zij gemakkelijker inzage kunnen krijgen in het dossier van een overleden patiënt. De internetconsultatie voor dit concept-wetsvoorstel liep van 13 april 2016 tot en met 10 juni 2016 (www.internetconsultatie.nl/concept_wijziging_wgbo).

C.2: Uitzondering ten behoeve van direct betrokkenen

C.2.1: Direct betrokkenen

De geheimhoudingsplicht geldt niet ten opzichte van direct bij de behandelingsovereenkomst betrokkenen, zoals degenen die de hulpverlener assisteren of collega-vakgenoten die door de hulpverlener worden geconsulteerd met het oog op de behandeling van de patiënt. Ook andere categorieën personen dan medisch beroepsbeoefenaars kunnen hieronder vallen, zoals personen die zijn betrokken bij de financiële afwikkeling van een behandeling of verblijf in een ziekenhuis. Hierdoor is de in de praktijk gebruikelijke uitwisseling van informatie mogelijk die nodig is voor een juiste en zorgvuldige uitvoering van de behandelingsovereenkomst. De kring van direct betrokkenen moet beperkt worden opgevat. Er is sprake van een dubbele toets, het moet gaan om personen die rechtstreeks betrokken zijn bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst en verstrekking is slechts toelaatbaar voor zover dit noodzakelijk is voor de door hen in dat kader te verrichten werkzaamheden (Kamerstukken II 1990/91, 21 561, nr. 6, p. 39).

C.2.2: Opvolger

Degene die de praktijk van de hulpverlener overneemt, kwalificeert niet als vervanger en behoort niet tot de kring van direct betrokkenen. Voor de overdracht van het dossier door de hulpverlener aan zijn opvolger is dus de toestemming van de patiënt vereist.

C.3: Minderjarige en wilsonbekwame patiënten

De geheimhoudingsplicht geldt ook niet ten opzichte van de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger van de patiënt, van wie op grond van artikel 7:450 of 7:465 BW de toestemming nodig was voor de uitvoering van de behandelingsovereenkomst. Wel heeft de hulpverlener de plicht om verstrekking van informatie of gegevens aan dezen te weigeren of te beperken als dat in verband met de zorg van een goed hulpverlener nodig is. Zo kan bijvoorbeeld in geval van kindermishandeling inzage in het belang van het kind worden geweigerd.

Wie ten aanzien van minderjarigen en wilsonbekwamen bevoegd is tot het geven van toestemming als bedoeld in dit artikel, is geregeld in artikel 7:465 BW.

D: Jurisprudentie uitgebreid

EHRM 17 juni 2008, nr. 20511/03;

verzoekster werkt als verpleegkundige in een ziekenhuis en bezocht in datzelfde ziekenhuis de polikliniek infectieziekten nadat bij haar een hiv-infectie was vastgesteld. Zij heeft het vermoeden dat haar collega’s haar medisch dossier hebben ingezien. Het Hof bevestigt dat waarde toekomt aan de bescherming van persoonsgegevens, in het bijzonder medische persoonsgegevens. Deze bescherming is niet alleen van cruciaal belang voor (bescherming van) de privacy van de persoon, maar ook voor het vertrouwen in de medische beroepsgroep en het gezondheidssysteem in het algemeen.

HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV3004, «GJ» 2013/52, m.nt. Schalken;

de IGZ heeft, op vordering van het Openbaar Ministerie, een tegen klager ingediende tuchtklacht met bijlagen verstrekt. De Hoge Raad oordeelt dat de IGZ een afgeleid verschoningsrecht heeft. Het oordeel over de bevoegdheid komt echter toe aan de persoon van wie het verschoningsrecht is afgeleid. De verslagen vallen daarnaast niet binnen het verschoningsrecht van de IGZ. Het is aan de rechter om te beoordelen of het belang van de waarheidsvinding moet prevaleren boven het verschoningsrecht. In zijn conclusie verwijst de A-G naar de parlementaire geschiedenis van de van de geheimhoudingsplicht van de betrokken beroepsbeoefenaar afgeleide geheimhoudingsplicht waaruit volgt dat deze aldus moet worden verstaan dat de ambtenaar op wie deze geheimhoudingsplicht rust een van het verschoningsrecht van die beroepsbeoefenaar afgeleid verschoningsrecht toekomt voor zover op hem in beginsel een wettelijke plicht rust opening van zaken te geven. Het verschoningsrecht beoogt immers te voorzien in een conflict van plichten dat ontstaat tussen enerzijds de plicht tot geheimhouding, anderzijds de plicht tot medewerken of tot getuigen.

HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR: 2011:BP6144, «GJ» 2011/118 , m.nt. Schalken;

bij verdenking van een strafbaar feit waarbij de instelling en/of de mogelijk bij dat feit betrokken personen (nog) niet als verdachte zijn aangemerkt, mag het bevel tot uitlevering van het medisch dossier tot de verschoningsgerechtigde worden gericht, hoewel deze de mogelijkheid heeft een selectie te maken van de gevraagde stukken ten aanzien waarvan hij van oordeel is dat zij onder zijn verschoningsrecht vallen. Het verschoningsrecht van de arts is echter in zoverre niet absoluut dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd – moet prevaleren boven het verschoningsrecht.

HR 26 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5979 , NJ 2009, 263, m.nt. Legemaate;

van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang van waarheidsvinding prevaleert boven het verschoningsrecht kan sprake zijn in het geval dat de verdenking zich richt tegen de arts zelf. Meer in het bijzonder zal, indien de arts wordt verdacht van een jegens zijn patiënt gepleegd delict, onder omstandigheden aanleiding kunnen bestaan om het met het verschoningsrecht gemoeide algemene belang dat eenieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het aan hem toevertrouwde tot een arts moet kunnen wenden, te relativeren. Dan zal zwaarder kunnen wegen dat het verschoningsrecht niet ertoe mag dienen om de waarheid te bemantelen in een tegen de verschoningsgerechtigde arts zelf ingestelde strafvervolging en dat – indien het gaat om verdenking van een jegens een patiënt gepleegd delict – patiënten in het algemeen erop moeten kunnen vertrouwen dat bij een ernstig vermoeden van verwijtbaar ondeskundig handelen van een arts de gegevens die – veelal verplicht – met betrekking tot de medische behandeling in het medisch dossier zijn vastgelegd, voor onderzoek door de justitiële autoriteiten beschikbaar zijn.

HR 3 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG9218, «GJ» 2009/63, m.nt. Schalken;

niet alleen de gegevens die de gezondheid van een persoon direct betreffen, maar ook gegevens waaruit informatie over de gezondheid van een persoon kan worden afgeleid zijn gevoelige gegevens waarover het verschoningsrecht zich uitstrekt. Identiteitsgegevens van personen die zich voor enige vorm van medische hulp of informatie bij een ziekenhuis hebben gemeld bevatten indirect informatie over de gezondheid van de betreffende persoon en zijn daarom gegevens betreffende de gezondheid.

HR 21 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD7817 , NJ 2008, 630. m.nt. Legemaate, «GJ» 2009/10, NbSr 2008/441;

patiënt is overleden na mogelijk verwijtbaar ondeskundig handelen van de arts. Het ziekenhuis wil het Openbaar Ministerie geen inzage verstrekken in het dossier. De Hoge Raad overweegt dat het verschoningsrecht van de arts in zoverre niet absoluut is dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen voordoen waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Aangezien er geen aanwijzingen zijn om aan te nemen dat de toestemming door de partner van de patiënt voor inzage in het dossier niet in overeenstemming zou zijn met de wensen van de patiënt, is sprake van veronderstelde toestemming tot inzage. Nu de rechtbank groot gewicht heeft toegekend aan die veronderstelde toestemming en betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat patiënten in het algemeen erop moeten kunnen vertrouwen dat bij een ernstig vermoeden van verwijtbaar ondeskundig handelen van de arts de gegevens die met betrekking tot de behandeling in het medisch dossier zijn vastgelegd voor onderzoek beschikbaar zijn, was sprake van dergelijke zeer uitzonderlijke omstandigheden.

HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1370, NJ 2008, 407 en HR 21 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD7817, NJ 2008, 630);

bij de beantwoording van de vraag of het verschoningsrecht moet wijken voor waarheidsvinding zal moeten worden gelet op de aard en de ernst van het strafbare feit ten aanzien waarvan het vermoeden bestaat dat het is begaan, de aard en de inhoud van het materiaal waarover zich het verschoningsrecht uitstrekt in verband met het belang dat door het verschoningsrecht wordt gediend en de mate waarin de betrokken belangen van de patiënt worden geschaad indien het verschoningsrecht wordt doorbroken.

HR 20 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1201 , NJ 2001, 600, m.nt. Kleijn;

de broer van een erflater vorderde (tevergeefs) inzage in het medisch dossier van zijn broer teneinde diens testament aan te kunnen vechten. De Hoge Raad oordeelde dat het belang van geheimhouding van het medisch dossier van zodanig gewicht is dat daarop slechts inbreuk kan worden gemaakt indien er voldoende concrete aanwijzingen bestaan dat een ander zwaarwegend belang daardoor geschaad zou kunnen worden en als alleen het medisch dossier daarover opheldering zou kunnen geven.

Hof Arnhem-Leeuwarden 12 februari 2012, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0644, «GJ» 2013/75, m.nt. Hooghiemstra;

piketadvocaten ingeschreven in BOPZ-piketregister stellen dat Raad van Rechtsbijstand, onrechtmatig handelt door van hen te eisen mee te werken aan Peer Reviewsysteem waarbij zij (geanonimiseerde) kopieën van cliëntdossiers aan Raad moeten sturen en daarmee hun beroepsgeheim en van medische zorgverleners afgeleid beroepsgeheim schenden. Hof oordeelt dat in beginsel de Raad bevoegd is om in kader van kwaliteitscontrole geleverde gefinancierde rechtsbijstand, de kwaliteit verleende rechtshulp BOPZ-piketadvocaten te beoordelen, ook middels een Peer Reviewsysteem. Het Hof oordeelt dat nu de Piketadvocaten gebonden zijn aan hun beroepsgeheim, aan een afgeleid medisch beroepsgeheim en aan de voorschriften van de Wet bescherming persoonsgegevens, de Raad onrechtmatig handelt door van de BOPZ-piketadvocaten te eisen de cliëntdossiers van zaken (geanonimiseerd) in kopie aan de Raad te verstrekken.

Hof Amsterdam 17 juli 2003, TvG 2004, 28, p. 59-61 (2004/2);

een revalidatiecentrum heeft in het kader van een door het centrum tegen een derde, te weten de dochter van de patiënt, gevoerde procedure aan haar advocaten inzage verschaft in het de medische gegevens van de patiënt zonder diens toestemming. Het Hof overweegt dat de geheimhoudingsplicht met betrekking tot medische informatie wettelijk en gedragsrechtelijk is beschermd, maar dat daarop uitzonderingen bestaan. Denkbaar is dat het verstrekken van informatie in een bepaalde situatie noodzakelijk is om aan een ander zwaarwegend belang voldoende tegemoet te kunnen komen. Het verstrekken van medische gegevens aan de advocaat die vervolgens hiervan in de procedure gebruik maakt is gerechtvaardigd te achten, voor zover in de gegeven omstandigheden een reëel belang bij adequate rechtsbijstand daartoe noopt.

Hof ’s-Gravenhage 30 augustus 2006, ECLI:NL:GHSHR:2006:AZ1119, «GJ» 2007/7;

het feit dat de arts reeds enige informatie over de gezondheidstoestand van de patiënt aan derden heeft verstrekt, brengt niet mee dat de arts geen beroep meer kan doen op haar verschoningsrecht.

Hof Amsterdam 16 februari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:515;

informatie over de aanspraak op ziekengeld valt niet onder het medisch beroepsgeheim en mag dus op grond van artikel 29b Ziektewet door een arbodienst aan de werkgever worden gemeld. Het gaat om het gegeven dat een aanspraak op ziekengeld bestaat en niet om “harde medische informatie” zoals de aard en oorzaak van de (gedeeltelijke) ongeschiktheid.

Rb. Gelderland 14 januari 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:103;

omstandigheid dat een zorgaanbieder in een ongelijkwaardige rechtspositie komt als zij zich gebonden acht aan de geheimhoudingsplicht ingevolge de jurisprudentie van het EHRM vormt een zwaarwegend belang dat rechtvaardigt dat het beroepsgeheim wordt doorbroken. Dit geldt ook voor een procedure voor een onafhankelijke Geschillencommissie die bij wege van bindend advies beslist.

Rb. Rotterdam 22 september 2010, ECLI:NL:RBROT:2010:BN9944;

de vordering van de zorgverzekeraars tot veroordeling van het ziekenhuis tot verstrekking van de NAW-gegevens van de patiënten, die mogelijk slachtoffer van een ongeval zijn, wordt afgewezen. Al zou moeten worden aangenomen dat in bepaalde gevallen kan worden volstaan met impliciete toestemming, dan zou het moeten gaan om op grond van de omstandigheden van het individuele geval aan te nemen toestemming en is het niet juist om in bepaalde situaties generiek/categoraal in bepaalde situaties een belang en daarmee toestemming te veronderstellen.

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 11 juni 2009, «GJ» 2009/104;

de arts van het consultatiebureau heeft zonder toestemming van de klagers (moeder en grootmoeder van twee uit huis geplaatste kinderen) in een brief aan Bureau Jeugdzorg informatie over klagers verschaft. De kinderen waren reeds uit huis geplaatst en onder toezicht gesteld. Van bedreigde kinderen was om die reden geen sprake. Het College concludeert dat – hoezeer de situatie rond de opvang en verzorging van de kinderen reden tot bezorgdheid gaf – geen sprake was van een acute noodsituatie en derhalve was er ook geen rechtvaardiging voor doorbreking van het beroepsgeheim. Verder oordeelt het College dat in het geval waarin het belang van een patiënt bij geheimhouding wijkt voor het belang van bedreigde kinderen bij verstrekking aan derden, die informatieverstrekking aan eisen van zorgvuldigheid en professionaliteit behoort te voldoen. Dit houdt in dat verstrekte gegevens juist en verifieerbaar zijn, gegeven oordelen deugdelijk onderbouwd en dat de arts zich beperkt tot het beantwoorden van specifieke vraagpunten waarover hij op basis van zijn deskundigheid een oordeel kan geven. Naar het oordeel van het College voldeed de informatieverstrekking door de arts door de brief aan de gezinsvoogd, die zij samen met de verpleegkundige en de huisarts had opgesteld, niet aan deze eisen. De brief was voor een belangrijk deel insinuerend van toon. Het door de ondertekenaars van de brief gegeven oordeel over de geschiktheid van de grootmoeder om voor de kinderen te zorgen was niet gefundeerd, nu zij de grootmoeder zelf niet of nauwelijks kenden. De aangevoerde argumenten en verstrekte informatie waren voor een groot deel niet redengevend.

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 10 mei 2005, TvGR 2005/27, p. 433-438;

de vader van een gehandicapt meisje heeft een civiele en een tuchtrechtelijke procedure aangespannen tegen de verloskundige. Het gerechtshof heeft een commissie van deskundigen benoemd waaronder verweerder, een neuroloog. Nadat de procedure niet het voor klager gewenste resultaat heeft gehad, heeft klager, zich baserend op een door hem ingewonnen secon opinion een procedure aangespannen tegen de deskundigen, onder wie de verweerder, stellende dat hun deskundigenbericht een onrechtmatige daad opleverde. Tijdens deze procedure heeft verweerder zich gericht tot de neuroloog die de second opinion heeft uitgebracht en daarbij patiëntinformatie overgelegd. Klager verwijt nu de verweerder (met een beroep op de Wet BIG) dat hij zijn geheimhoudingsplicht jegens klager en zijn dochter heeft geschonden. Het College overweegt dat als algemeen aanvaard vaststaat dat artsen onderling vrijelijk, dus zonder dat van schending van de geheimhoudingsplicht sprake kan zijn, van gedachten kunnen wisselen, elkaars meningen kunnen aanhoren en toetsen enzovoort als het gaat om één en dezelfde problematiek van één en dezelfde patiënt tot beoordeling van welke zij allen, op enig moment, zijn geroepen.

Regionaal Tuchtcollege Eindhoven 13 april 2016, ECLI:NL:TGZREIN:2016:36, GZR-Updates.nl

de omstandigheid dat sprake is van een klachtenprocedure in het kader van de Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector kan in tegenstelling tot de omstandigheid dat een tuchtrechtelijke procedure is ingesteld niet het doorbreken van het beroepsgeheim rechtvaardigen. De reden is dat de klachtenprocedure in tegenstelling tot een tuchtrechtelijke procedure niet kan leiden tot verstrekkende maatregelen.

Regionaal Tuchtcollege Eindhoven 26 oktober 2011, ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1457;

patiënt is door zijn huisarts verwezen naar de psychotherapeut. Vervolgens heeft patiënt bij de psychotherapeut alleen een intakegesprek, een vervolgafspraak wordt niet gemaakt. Na de intake neemt de psychotherapeut telefonisch contact op met de huisarts en stuurt deze een verslag. De patiënt verwijt de therapeut dat hij zonder zijn toestemming vertrouwelijke gegevens heeft doorgegeven aan zijn huisarts. Het Tuchtcollege overweegt dat de intake moet worden beschouwd als onderdeel van de behandeling, zodat de voor de behandeling geldende regels, zoals die van de beroepscode en artikel 457 Wgbo ook op de intake van toepassing zijn. Door de inschakeling van de psychotherapeut was de huisarts niet meer rechtstreeks betrokken bij de behandeling. Dit brengt mee dat de therapeut niet zonder expliciete (schriftelijke) toestemming van patiënt informatie aan de huisarts mocht verschaffen. Hij ging er ten onrechte van uit dat hij hier op grond van een impliciete toestemming toe gerechtigd was.

Regionaal Tuchtcollege ’s-Gravenhage 27 mei 2008, TvG R 2008/48;

op de regel dat een arts aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt mag verstrekken zonder dienst toestemming kan een uitzondering worden gemaakt bij een conflict van plichten. Indien de arts wordt geconfronteerd met een geval van kindermishandeling geeft de ‘meldcode medici inzake kindermishandeling’ van de KNMG-richtlijnen aan hoe de arts dient te handelen. Daarbij is uitgangspunt dat toestemming wordt gevraagd aan de betrokkene(n) voor het verstrekken van informatie. De arts kan zonder deze toestemming alleen informatie verstrekken indien en voor zover dat noodzakelijk is om (verdere) ernstige schade aan het kind te voorkomen. Is adequate hulpverlening reeds ingeschakeld en valt geen verdere schade te vrezen, dan behoort geen informatie te worden gegeven.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 7 artikel 457.

F: Literatuurverwijzing

  • J.K.M. Gevers, ‘Het beroepsgeheim van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts’, TvGR 2013/8.
  • Instituut Beleid & Management Gezondheidszorg Erasmus Universiteit Rotterdam, Medisch beroepsgeheim in dubio, 2012.