Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 7 art. 460 (Letselschade) en (Vermogensrecht)
Commentaar is bijgewerkt tot 30-01-2018 door mr. W.K. Bischot en mr. M.M. Janssen en mr. B.A. van Schelven
Artikel 460 Tekst van de hele regeling
De hulpverlener kan, behoudens gewichtige redenen, de behandelingsovereenkomst niet opzeggen.
A: Inleiding
Er zijn voor een hulpverlener weinig mogelijkheden een behandelingsovereenkomst te beëindigen. Artikel 7:460 BW beperkt deze mogelijkheden tot de gevallen waarin sprake is van gewichtige redenen. Hierin wijkt deze bepaling af van de algemene regeling over opzegging in titel 7 (artikel 7:408 lid 2 BW) die bepaalt dat de opdrachtnemer, behalve wegens gewichtige redenen, de opdracht óók kan beëindigen door opzegging ingeval de overeenkomst voor onbepaalde duur is aangegaan en niet door volbrenging eindigt. Deze de patiënt beschermende bepaling vindt haar grondslag in de afhankelijke positie van de patiënt ten opzichte van de hulpverlener (zie ook Standpunt KNMG, Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst, 2005).
Voor opzegging door of namens de patiënt gelden geen bijzondere regels in het kader van de behandelingsovereenkomst. Daarop is artikel 7:408 lid 1 BW van toepassing.
B: Wetstechnische informatie
Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 460.
C: Kernproblematiek
C.1: Gewichtige redenen
Wat gewichtige redenen zijn hangt van de omstandigheden af. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de hulpverlener persoonlijke gevoelens voor de patiënt heeft opgevat en dit een goede hulpverlening in de weg staat of indien de patiënt naar een te ver van de praktijk van de huisarts gelegen woning verhuist, waardoor de huisarts niet meer in staat zal zijn in voorkomende gevallen tijdig de van hem gevraagde hulp te verlenen (Kamerstukken II 1989/90, 21 561, 3, p. 42). Ook verstoring van de vertrouwensband door ernstige meningsverschillen over de behandeling kan een ‘gewichtige reden’ voor opzegging van de behandelingsovereenkomst zijn (Kamerstukken II 1990/91, 21 561, 6, p. 67). Uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat onder omstandigheden het niet geven van inlichtingen aan de hulpverlener en het niet verlenen van de medewerking die de hulpverlener voor het redelijkerwijs uitvoeren van de overeenkomst behoeft een gewichtige reden kan opleveren. (zie voor gevallen van een geslaagde opzegging: Rb. Dordrecht 20 januari 1998, KG 1998/56 en Rb. Dordrecht (vzr.) 30 juli 2009, ECLI:NL:RBDOR:2009:BJ4249 , en voor gevallen waarin geen sprake was van gewichtige redenen: Rb. ’s-Gravenhage (vzr.) 23 april 1999, KG 1999/144; Rb. Utrecht (vzr.) 12 mei 2000, KG 2000/150; Rb. ’s-Hertogenbosch (vzr.) 29 november 2001, ECLI:NL:RBSHE:2001:AD6616; Rb. Midden-Nederland 18 december 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:9114 en Centraal Tuchtcollege 19 augustus 2010, nr. 2009/141. Uit de jurisprudentie blijkt dat de rechter zwaardere eisen stelt aan het beëindigen van de overeenkomst wanneer de reden van de beëindiging is gelegen in het gedrag van de naasten van de patiënt (Rb. ’s-Hertogenbosch (vzr.) 29 november 2001, KG 2002/14 en Rb. (vzr.) Leeuwarden 15 augustus 2003, ECLI:NL:RBLEE:2003:AI1813). De gedachte daarachter is dat de (kwetsbare) patiënt niet het slachtoffer dient te worden van ruzie tussen zijn naasten en de instelling.
C.2: Zorgvuldige beëindiging
Algemeen wordt aangenomen dat als beëindiging aan de orde is deze zorgvuldig moet plaatsvinden. Zo zal de hulpverlener alvorens tot beëindiging van de behandelingsovereenkomst over te gaan herhaaldelijk dienen aan te dringen op verandering én te waarschuwen dat als het gedrag niet verandert de behandelingsovereenkomst zal worden beëindigd. Indien een hulpverlener de behandelingsovereenkomst (wegens gewichtige redenen) opzegt op een moment waarop de behandeling niet kan worden uitgesteld dient hij te zorgen voor adequate vervanging. Ook heeft de hulpverlener in de overgangsperiode tussen het opzeggen van de behandelingsovereenkomst en het vinden van een alternatief voor de patiënt nog de plichten die voortvloeien uit de behandelingsovereenkomst. Verschillende brancheverenigingen hebben voor zorgaanbieders handreikingen en (model) algemene voorwaarden opgesteld waarin een kader wordt gegeven voor zorgaanbieders bij het komen tot zorgvuldige beëindiging.
C.3: Samenhang met algemene beëindigingsmogelijkheid
Dit artikel derogeert op zich niet aan de algemene beëindigingsmogelijkheid voor wederkerige overeenkomsten in Boek 6, wegens een tekortkoming in de nakoming. Tekortkomingen door de patiënt of diens vertegenwoordiger in de nakoming van de voor hen uit de Wgbo voorvloeiende verplichtingen (bijvoorbeeld tot betaling van loon of het geven van inlichtingen), zou dus een grond kunnen opleveren voor (buitengerechtelijke) ontbinding door de hulpverlener op grond van artikel 6:265 en 6:267 BW. De kans is echter groot dat een rechter bij de beoordeling van de vraag of de tekortkoming de ontbinding rechtvaardigt artikel 7:460 BW vol betrekt en dus ook in deze procedure de vraag beantwoordt of de hulpverlener een gewichtige reden had. Dat zou ook passen bij de beschermingsgedachte achter dit artikel.
D: Jurisprudentie uitgebreid
D.1: Opzegging van de behandelingsovereenkomst
Hof Arnhem-Leeuwarden 21 april 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2841;aannemelijk dat de bodemrechter gewichtige redenen aanwezig zal achten voor de beëindiging van een zorgovereenkomst door een thuiszorgorganisatie in verband met verstoorde verhoudingen tussen de dochters van de cliënt en de medewerkers van de thuiszorgorganisatie. Omdat de thuiszorgorganisatie zich vergaand heeft ingezet om de verhoudingen en de te verlenen zorg te verbeteren, gewaarschuwd heeft voor en heeft voorbereid op de beëindiging van de zorgrelatie, een ruime opzegtermijn in acht heeft genomen en zich heeft ingezet voor de overgang van zorg naar een andere organisatie, kan van haar niet gevergd worden dat zij opnieuw zorg gaat verlenen.
Rb. Overijssel (vzr.) 20 april 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:1624;vordering tot voortzetten van de zorgovereenkomst na eenzijdige opzegging door de zorginstelling afgewezen. Gewichtige redenen en zorgvuldigheid in acht genomen. Bij zorg ingekocht via een persoonsgebonden budget ligt het in eerste instantie op de weg van de patiënt om te zoeken naar een andere passende zorgverlener. De zorginstantie heeft daarin gezien de zorgvuldigheidseisen behorend bij een eenzijdige opzegging van de behandelovereenkomst, wel een taak. De zorginstelling heeft voldoende aan deze taak voldaan.
Rb. Limburg (vzr.) 29 maart 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:2725;patiënt vordert heropname in een psychiatrisch ziekenhuis nadat hij daar via een dwangopname vrijwillig verbleef. Dit wordt afgewezen. Door de aard en ernst van de gedragingen van de patiënt en frequentie waarin die gedragingen elkaar opvolgden, concludeert de voorzieningenrechter dat gewichtige redenen voor beëindiging van de behandelingsovereenkomst aanwezig waren. De ggz-instelling heeft daarbij de bij beëindiging vereiste zorgvuldigheid betracht.
Rb. Overijssel (ktr.) 28 januari 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:272;betrof een combinatie van een zorgovereenkomst met een huurovereenkomst, met als doel de zorgbehoeftige te begeleiden naar zelfstandigheid en daarmee tot het zijn van zelfstandige huurder van de woonruimte, die de zorgverlener specifiek voor dat doel onderverhuurt. Gegronde redenen voor eenzijdige opzegging van de zorgovereenkomst door de zorgverlener leidt eveneens tot het eindigen van de huurovereenkomst.
Rb. Midden-Nederland (vzr.) 18 december 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:9114;zorginstelling had geen gewichtige redenen om eenzijdig de behandelingsovereenkomst met patiënt op te zeggen. De zorgaanbieder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het gedrag van de patiënt voor een gevoel van onveiligheid onder het personeel en de bewoners heeft gezorgd en dat de vertrouwensrelatie tussen de zorgaanbieder en de patiënt onherstelbaar is beschadigd. Daarbij heeft de zorgaanbieder niet de nodige zorgvuldigheid in acht genomen die mag worden verwacht bij het eenzijdig opzeggen van de behandelingsovereenkomst. Hiertoe vergelijkt de voorzieningenrechter de handelwijze van de zorgaanbieder met een door de zorgaanbieder zelf opgesteld protocol, dat door de rechter in lijn wordt geacht met de KNMG-richtlijn.
Rb. Zeeland-West-Brabant (vzr.) 15 april 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:2681;patiënt van een zorginstelling wil de behandelingsovereenkomst opzeggen vanwege een euthanasieverzoek dat zij niet mag laten uitvoeren in de zorginstelling. De zorginstelling accepteert de opzegging niet omdat zij stelt dat patiënt niet wilsbekwaam is. De voorzieningenrechter oordeelt dat voldoende is komen vast te staan dat patiënt ten aanzien van haar euthanasiewens wilsbekwaam is en dat daaruit ook volgt dat ervan uitgegaan mag worden dat de patiënt de gevolgen van de opzegging van de zorgovereenkomst voldoende overziet en wilsbekwaam is deze op te zeggen.
Rb. Noord-Holland 13 juni 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:CA2958;in deze zaak acht de rechtbank bewezen dat er een voortdurende behandelingsovereenkomst tussen patiënte en arts heeft bestaan. De stelling van de arts dat hij de behandelrelatie heeft beëindigd, vindt onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. Het enkele feit dat de arts de behandeling overdroeg aan een praktijkgenoot is daarvoor niet afdoende. In het medisch dossier het is niets gedocumenteerd waaruit het opzeggen van de behandelingsovereenkomst volgt.
Regionaal Tuchtcollege Zwolle 25 januari 2007, «GJ» 2007/77;nadat klager een klacht tegen de oogarts heeft ingediend wil de oogarts klager niet verder behandelen. De oogarts stelt zich op het standpunt dat het vertrouwen in de arts-patiëntrelatie is geschaad. Het tuchtcollege oordeelt dat de oogarts niet heeft voldaan aan de voorwaarden uit de KNMG-richtlijn. Een van die voorwaarden is dat de arts een groter belang bij het niet-naleven van het contract moet hebben dan de patiënt bij voortzetting daarvan. Dat had de oogarts hier niet zodat hij een waarschuwing kreeg opgelegd.
Rb. Dordrecht (vzr.) 30 juli 2009, ECLI:NL:RBDOR:2009:BJ4249;zoon lijdt aan een aan autisme verwante stoornis. Met zorginstelling De Steiger is een zorgovereenkomst gesloten, waarop het Reglement Zorgverleningsovereenkomst van toepassing is. Al op de eerste zorgplanbespreking met de ouders heeft De Steiger aangegeven dat de zoon niet op de juiste plek zit binnen deze instelling. Hierna hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden over het zoeken naar een andere plaats buiten De Steiger. De voorzieningenrechter overweegt dat De Steiger reeds vanaf het begin in meerdere gesprekken duidelijk heeft gemaakt aan de ouders dat zij niet kan voldoen aan de zorgbehoefte van de zoon, gelet op haar uitgangspunten en doelstellingen. De zoon heeft andere zorg nodig dan De Steiger haar cliënten normaliter biedt. Gelet op deze omstandigheden wordt geoordeeld dat niet langer een indicatie bestaat voor de opname en behandeling van de zoon in De Steiger. Het ontbreken is een van de gronden uit het Reglement op grond waarvan de overeenkomst tussentijds kan worden beëindigd. Ondanks dat de pogingen van De Steiger een vervolgplek voor de zoon te regelen tot op heden niet gelukt zijn, heeft de instelling aan haar inspanningsverplichting en mag zij de zorgverlening beëindigen.
Rb. Utrecht (vzr.) 20 februari 2009, ECLI:NL:RBUTR:2009:BH3560;vanwege een langdurig conflict met de ouders van een meervoudige gehandicapte vrouw heeft de zorginstelling de overeenkomst opgezegd. De rechtbank is van oordeel dat tussen de ouders en de zorginstelling sprake is van een vertrouwensbreuk, wat als gewichtige reden kan worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de zorginstelling voldoende zorgvuldigheid in acht genomen in de aanloop naar de opzegging.
Rb. Rotterdam (vzr.) 22 mei 2008, ECLI:NL:RBROT:2008:BD8855;wegens verbale bedreiging van haar medewerkers wenst een zorginstelling de overeenkomst met eiser op te zeggen. Eiser vordert in deze procedure veroordeling van de zorginstelling om de zorgverlening te hervatten. Volgens de rechtbank moet de zorginstelling op basis van wederzijds vertrouwen de door haar meest optimale beschouwde zorg kunnen leveren. Door het ontberen aan deze zorg voor zijn benen loopt eiser gezondheidsschade op. Gelet hierop en op het feit dat er momenteel op korte termijn geen andere zorgaanbieder voor eiser beschikbaar is – hoe kwalijk de telefonische bedreigingen ook zijn – geen sprake van gewichtige redenen op grond waarvan de zorginstelling de zorgovereenkomst rechtsgeldig mocht opzeggen.
Rb. (vzr.) Zutphen 26 maart 2008, ECLI:NL:RBZUT:2008:BD3553;tussen de instelling en eisers is een behandelingsovereenkomst gesloten op grond waarvan zij in hun eigen appartement verpleeghuiszorg op grond van de AWBZ ontvangen. De instelling wil de behandelingsovereenkomst wijzigen vanwege wijziging in de regelgeving. Eisers vorderen nakoming van de overeenkomst. Volgens de Voorzieningenrechter is geen sprake van een gewichtige reden. Voor zover de instelling met ‘gevolgen’ doelt op de financiële gevolgen, wordt overwogen dat dit niet zonder meer betekent dat sprake is van gewichtige redenen. De Voorzieningenrechter veroordeelt de instelling tot nakoming van de overeenkomst.
Rb. ’s-Gravenhage (vzr.) 12 oktober 2007, «GJ» 2007/169;de ouders van een minderjarige gehandicapte jongen weigeren ondanks langdurige en veelvuldige correspondentie met de zorginstelling de zorgovereenkomst te ondertekenen, hetgeen ertoe leidt dat de zorginstelling de overeenkomst opzegt. De rechtbank oordeelt dat de zorginstelling gewichtige redenen had om de overeenkomst te beëindigen. Van de zorginstelling kan in alle redelijkheid niet worden verwacht dat zij alle zorgovereenkomsten tot in detail aanpast aan de wensen van individuele cliënten. Volgens de rechtbank is het feit dat herstel van de (vertrouwens)relatie niet te verwachten is in belangrijke mate aan de ouders toe te rekenen.
Rb. Breda (vzr.) 16 februari 2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:AZ8938;tussen Sovak en de gehandicapte zoon van eiseres bestaat een overeenkomst van opdracht die bepaalt dat deze eindigt op 3 maart 2007. Naar aanleiding van een geschil heeft Sovak eiseres in september 2005 meegedeeld de overeenkomst te beëindigen. Eiseres vordert voortzetting van de zorgverlening. Volgens de Voorzieningenrechter is de tussen partijen gesloten overeenkomst niet aan te merken als geneeskundige behandelingsovereenkomst, maar als een overeenkomst tot verzorging. Wel past de Voorzieningenrechter de bepalingen in boek 7 over de geneeskundige behandelingsovereenkomst naar analogie toe. De Voorzieningenrechter oordeelt in de eerste plaats dat de bepaling in de overeenkomst op grond waarvan de overeenkomst eindigt tegen een bepaalde datum nietig is wegens strijd met de goede zeden. Volgens de Voorzieningenrechter zou het onaanvaardbaar zijn wanneer Sovak een patiënt enkel op grond van tijdsverloop zou kunnen verwijderen. Voorts is naar het oordeel van de Voorzieningenrechter geen sprake van gewichtige redenen die een opzegging van de overeenkomst rechtvaardigen.
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 3 november 2015, ECLI:NL:TGZCTG:2015:296;telefonische beëindiging van de behandelovereenkomst. Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, ondanks dat de arts het beter op een al gepland consult had kunnen bespreken.
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 19 augustus 2010, nr. 2009/141;een cliënt verwijt zijn psychotherapeut, dat hij de behandeling na dertien jaar abrupt heeft gestopt en hem niet heeft doorverwezen. Het regionaal tuchtcollege heeft geoordeeld dat niet op zorgvuldige wijze met klager over de beëindiging van de behandeling is gesproken. Ook als er gewichtige redenen zijn om een behandelrelatie te beëindigen, bijvoorbeeld omdat er geen positief effect meer kan worden verwacht, behoort een therapeut aan die beëindiging zorgvuldig uitvoering te geven. Dit geldt zeker bij een langdurige en intensieve behandelrelatie als de onderhavige, met een cliënt als klager die het erg moeilijk had en – anders dan de therapie toch moet hebben beoogd – nog steeds afhankelijk was van de therapie. Een dergelijke langdurige therapie vraagt nog meer om duidelijke en zorgvuldige communicatie bij beëindiging en een procesmatige afronding. Ook is onvoldoende verantwoordelijkheid genomen voor de continuïteit van zorg. Het Centraal Tuchtcollege bevestigt het oordeel.
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 18 november 2008, «GJ» 2009/3;aan de tandarts kan niet het recht worden ontzegd om – indien behandeling van een bepaalde patiënt zoveel spanning oproept dat daardoor in elk geval de technische kwaliteit van het werk in gevaar kan komen – de samenwerking met de patiënt op te zeggen, mits de tandarts vervolgens er zorg voor draagt dat de patiënt een redelijke alternatief wordt geboden. In casu was daarvan sprake: de tandarts had de patiënt de mogelijkheid geboden binnen het tandheelkundig centrum te blijven. De tandarts viel geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 9 september 2008, «GJ» 2008/142;klagers verwijten hun huisarts onzorgvuldige behandeling van hen beide waarop de arts de behandelingsovereenkomst opzegt. Op basis van de KNMG-richtlijn gelden bij opzeggen door de hulpverlener o.a. als zorgvuldigheidseisen dat de arts herhaaldelijk dient aan te dringen op verandering, moet waarschuwen dat als het gedrag niet verandert de behandelingsovereenkomst wordt beëindigd en dat hij de noodzakelijke medische hulp dient voort te zetten. Volgens het College heeft de huisarts daar niet aan voldaan nu hij in acht jaar tijd weliswaar drie maal aangegeven heeft dat hij niet wilde dat klagers naar specialisten gingen zonder verwijzingen van hem, maar daarbij heeft hij geen enkele keer gewaarschuwd voor het opzeggen van de behandelingsovereenkomst. De huisarts krijgt een waarschuwing.
Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 21 oktober 2016, ECLI:NL:TGZRZWO:2016:107;huisarts heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de behandelingsovereenkomst met patiënt op te zeggen zonder te onderzoeken of de vertrouwensbreuk hersteld kon worden.
Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 1 juli 2014, ECLI:NL:TGZRAMS:2014:87;het gedwongen sluiten van een praktijk is volgens de wetsgeschiedenis aan te merken als een gewichtige reden voor beëindiging van de behandelovereenkomst. Wel moet de hulpverlener zorgen voor adequate vervanging. Het doen van een aanbod om als cliënt mee te gaan naar de andere praktijk van de orthodontist in een andere plaats is onvoldoende om te voldoen aan het zorgen voor adequate vervanging. De orthodontist wist dat de cliënt niet mee wilde verhuizen naar de andere praktijk en dat de cliënt nog geen nieuwe orthodontist in de oorspronkelijke plaats had kunnen vinden. De orthodontist had actiever moeten zoeken naar vervangende zorg voor diens cliënt.
Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 23 juni 2014, ECLI:NL:TGZREIN:2014:63;zowel patiënt als huisarts bekleedde een bestuursfunctie in een Stuurgroep. In dat gremium hebben zich tussen partijen verschillen van opvatting voorgedaan en heeft de huisarts de behandelrelatie met de patiënt opgezegd. Naar het oordeel van het College heeft de huisarts niet juist gehandeld door de behandelrelatie met de patiënt te beëindigen zonder eerst met patiënt te hebben gesproken over de daaraan ten grondslag liggende redenen. Daarnaast acht het College het onzorgvuldig dat de huisarts de patiënt na de opzegging gedurende een periode korter dan een maand slechts in spoedgevallen wilde behandelen in plaats van in alle situaties totdat de patiënt een nieuwe huisarts gevonden zou hebben. De huisarts krijgt een waarschuwing.
Regionaal Tuchtcollege Zwolle 4 december 2008, «GJ» 2009/38;vanwege rugklachten werd klager regelmatig behandeld door zijn vaste fysiotherapeut en daarbij liet hij zich ook behandelen door een chiropractor. Tijdens de vakantie van de vaste fysiotherapeut wordt klager door verweerder, ook fysiotherapeut, behandeld. Klager wordt geadviseerd bedrust te houden. Tijdens een vervolgbehandeling wegens aanhoudende pijn geeft klager aan dat hij ook door een chiropractor is behandeld. Verweerder beëindigt hierop de behandelingsovereenkomst omdat dit een conflicterende situatie zou opleveren en hij hiervoor geen verantwoordelijkheid wil nemen. Het college oordeelt dat geen sprake is van gewichtige redenen omdat de hulpverlener en patiënt het niet blijvend oneens zijn over de behandelwijze. Bovendien was verweerder een vervanger zodat de behandeling vermoedelijk toch van slechts korte tijd zou zijn. Er is voorts niet gevraagd naar de beweegredenen van klager, noch is deze door verweerder gewaarschuwd.
Regionaal Tuchtcollege Zwolle 7 augustus 2008, «GJ» 2008/130;na een klacht van de patiënt beëindigt de huisarts de behandelingsovereenkomst. Onder verwijzing naar de ter zake geldende KNMG-richtlijn overweegt het College dat een eenmalige onheuse uitlating van een patiënt onvoldoende reden is voor beëindiging van de behandeling. De klacht is gegrond.
Regionaal Tuchtcollege Zwolle 23 augustus 2007, «GJ» 2008/137;daargelaten of sprake is geweest van een gewichtige reden komt het college tot het oordeel dat de zorgvuldigheidseisen die bij het opzeggen van de behandelingsovereenkomst in acht genomen moeten worden niet zijn nageleefd. De arts heeft niet gewaarschuwd alvorens de overeenkomst op te zeggen en hij heeft niet gemeld dat hij de huisartsenzorg zou verlenen tot klagers een nieuwe huisarts hadden gevonden. Het college merkt nog op dat het de hulpverlener wordt afgeraden de overeenkomst via de telefoon op te zeggen.
E: Jurisprudentie nieuw
Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 7 artikel 460.
F: Literatuurverwijzing
- W.R. Kastelijn, ‘Gewichtige redenen’, medischcontact.nl, 2002.