Indien een proeftijd is bedongen, is ieder der partijen, zolang die tijd niet is verstreken, bevoegd de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen.
Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 7 art. 676 (Arbeidsrechtartikelsgewijs)
Commentaar is bijgewerkt tot 27-09-2017 door mr. N.T.A. Zeeuwen
Artikel 676 Tekst van de hele regeling
De werkgever die de arbeidsovereenkomst opzegt, geeft de werknemer op diens verzoek schriftelijk opgave van de reden van opzegging.
A: Inleiding
De proeftijd heeft tot doel het gedurende een beperkte periode vrijblijvend ondervinden of de gesloten arbeidsovereenkomst voor zowel de werkgever als de werknemer voldoet aan de gewekte verwachtingen. De formele eisen die aan het proeftijdbeding worden gesteld, zijn geregeld in art. 7:652 BW. Bij opzegging tijdens de proeftijd geldt geen opzegtermijn en op grond van art. 7:671 lid 1 sub b BW is geen instemming van de werknemer vereist. De arbeidsovereenkomst kan daarmee voor het einde van de proeftijd met onmiddellijke ingang worden opgezegd. Er is derhalve geen vergoeding op grond van art. 7:672 lid 9 BW (onregelmatige opzegging) verschuldigd. De opzegverboden van art. 7:670, leden 1 tot en met 4 en lid 10 BW, zijn niet van toepassing bij een ontslag tijdens de proeftijd. De ‘wegens-opzegverboden’ en de bijzondere opzegverboden gelden wel. De werkgever dient op grond van art. 7:676 lid 2 BW op verzoek van de werknemer de reden voor het ontslag schriftelijk te bevestigen. Onder bijzondere omstandigheden kan een opzegging tijdens de proeftijd misbruik van bevoegdheid opleveren. Uit de lagere rechtspraak volgt dat het proeftijdontslag ook aan art. 7:611…