De zeevarende verwerft over ieder jaar waarin hij gedurende de volledige overeengekomen arbeidsduur recht op loon heeft gehad, aanspraak op vakantie van ten minste 30 kalenderdagen.
Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 7 art. 717 (Arbeidsrechtartikelsgewijs)
Commentaar is bijgewerkt tot 27-09-2017 door mr. E.F.V. Boot en mr. dr. G.W. van der Voet
Artikel 717 Tekst van de hele regeling
De zeevarende behoudt zijn aanspraak op vakantie over het tijdvak gedurende hetwelk hij studieverlof geniet.
Tot vakantie worden niet gerekend:
officieel of algemeen erkende feestdagen;
tijdelijk verlof om aan wal te gaan;
compensatieverlof;
de duur van het vervoer, bedoeld in lid 6;
de tijd doorgebracht in afwachting van repatriëring en de reisduur in verband met repatriëring.
De werkgever is verplicht om de vakantie, bedoeld in lid 1, aaneengesloten te geven. Van deze verplichting kan worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst of regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan.
De vakantie, bedoeld in lid 1 en in artikel 641 lid 3, wordt desverzocht aan de zeevarende gegeven in de plaats waar de dienst aan boord is aangevangen, of de plaats waar de zee-arbeidsovereenkomst is aangegaan, al naar gelang die plaats het dichtst is gelegen bij de woonplaats of gewone verblijfplaats van de zeevarende. Van dit lid kan worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst of regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan.
Indien de zeevarende genoodzaakt is de vakantie, bedoeld in lid 1 en in artikel 641 lid 3, aan te vangen op een andere plaats dan die bedoeld in lid 5, zorgt de werkgever voor kosteloos vervoer naar die andere plaats en voor betaling van de kosten van levensonderhoud gedurende dat vervoer.
De werkgever heeft de bevoegdheid een zeevarende die zijn vakantie, bedoeld in lid 1 en in artikel 641 lid 3, geniet, terug te roepen indien daartoe gewichtige redenen zijn en na overleg met de zeevarende. De schade die de zeevarende hierdoor lijdt, wordt door de werkgever vergoed.
Een rechtsvordering tot toekenning van vakantie verjaart door verloop van drie jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan.
A: Inleiding
Wat betreft wetsgeschiedenis en jurisprudentie tot heden bijgewerkt.
B: Wetstechnische informatie
Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de wetstechnische informatie van de regeling.
C: Kernproblematiek
De bepalingen uit het WvK omtrent vakantie (de artikelen 381 en 414 WvK (oud)) zijn onder invloed van het Voorschrift 2.4, Norm A2.4 en Leidraad B2.4 MAV, maar ook onder invloed van Richtlijn 2003/88/EG (eerder Richtlijn 93/104/EG) betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijden en de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie (waaronder het arrest Schultz-Hoff, «JAR» 2009/58) gewijzigd en overgeheveld naar artikel 7:717 BW.
Het eerste lid geeft een vakantieaanspraak van ten minste dertig kalenderdagen per jaar waarin de zeevarende gedurende de volledige overeengekomen arbeidsduur recht op loon heeft gehad. Dit is in lijn met het MAV dat in Norm A2.4 lid 2 een minimum vakantieaanspraak van 2,5 kalenderdag per maand voorschrijft. Overeenkomstig artikel 7:639 BW heeft de zeevarende tijdens zijn vakantie recht op loon. De vakantiedagen dienen volgens artikel 7:717 lid 4 BW aaneengesloten te worden verleend. Dat stemt overeen met Leidraad B2.4.3 lid 2 MAV. Artikel 7:717 lid 5 BW bepaalt dat de vakantie van de zeevarende desverzocht kan worden gegeven in de plaats waar de dienst aan boord is aangevangen, of de plaats waar de zeearbeidsovereenkomst is aangegaan, al naar gelang die plaats het dichtst is gelegen bij de woonplaats of gewone verblijfsplaats van de zeevarende. Van de bepalingen uit de leden 4 en 5 kan echter bij collectieve arbeidsovereenkomst of een regeling bij of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan worden afgeweken. Indien de zeevarende genoodzaakt is zijn vakantie (als bedoeld in artikel 7:717 lid 1 en artikel 7:641 lid 3 BW) op een andere plaats dan bedoeld in lid 5 aan te vangen, dient de werkgever voor een kosteloos vervoer naar die andere plaats en voor betaling van de kosten van levensonderhoud gedurende dat vervoer te zorgen (ex lid 6). Ingeval van gewichtige redenen mag de werkgever na overleg met de zeevarende, de zeevarende die vakantie geniet, terugroepen. De schade die de zeevarende daardoor lijdt, worden door de werkgever vergoed. Dit volgt uit lid 7 van artikel 7:717 BW en sluit aan bij de bepaling in artikel 7:638 lid 5 BW.
Gedurende studieverlof behoudt de zeevarende zijn aanspraak op vakantie over die periode (lid 2). Onder vakantie valt niet: (i) officieel of algemeen erkende feestdagen, (ii) tijdelijk verlof om aan wal te gaan; (iii) compensatieverlof; (iv) de duur van het vervoer om naar de plaats te gaan waar de vakantie zou worden gegeven als bedoeld in lid 5; (v) de tijd doorgebracht in afwachting van repatriëring en de reisduur in verband met repatriëring (als bedoeld in artikel 7:718 BW). Een en ander volgt uit artikel 7:717 lid 3 BW en is afkomstig uit Leidraad B2.4.1 lid 4 MAV. Naast artikel 7:717 lid 3 BW gelden ten aanzien van de zeearbeidsovereenkomst ook de bepalingen uit de artikelen 7:636 en 637 BW.
Door verloop van drie jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de vakantieaanspraak is ontstaan, verjaart de rechtsvordering tot toekenning van vakantie (lid 8). Deze verjaringstermijn kwam ook al voor in artikel 414 WvK (oud). Onduidelijk is waarom de wetgever op dit punt geen aansluiting heeft gezocht bij artikel 7:642 BW, waarin wordt uitgegaan van een verjaringstermijn van 5 jaar. De wetgever heeft voorts evenmin expliciet aansluiting gezocht bij artikel 7:640a BW dat met ingang van 1 januari 2012 in werking is getreden.1 In laatstgenoemd artikel is bepaald dat de werknemer zijn wettelijke vakantiedagen zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarin deze zijn opgebouwd, zal moeten opnemen om te voorkomen dat zij komen te vervallen.2Aannemelijk is echter dat deze bepaling desondanks van toepassing is op de wettelijke vakantiedagen van de zeevarende, aangezien de toepasselijkheid van artikel 7:640a BW in artikel 7:696 BW niet wordt uitgesloten.3
Van het bepaalde uit artikel 7:717 BW kan niet ten nadele van de zeevarende worden afgeweken (artikel 7:696 lid 3 BW).
D: Jurisprudentie uitgebreid
HvJ EG 20 januari 2009, «JAR» 2009/58 (Schultz-Hoff);volgens vaste rechtspraak moet het recht van elke werknemer op jaarlijkse vakantie met behoud van loon worden beschouwd als een bijzonder belangrijk beginsel van communautair sociaal recht, waarvan niet mag worden afgeweken en waaraan de bevoegde nationale autoriteiten slechts uitvoering mogen geven binnen de grenzen die uitdrukkelijk zijn aangegeven in Richtlijn 93/104/EG (r.o. 22). Van artikel 7 van Richtlijn 2003/88/EG kan niet worden afgeweken. Het bepaalt dat alle werknemers jaarlijks een vakantie met behoud van loon wordt toegekend van ten minste vier weken (r.o. 54).
E: Jurisprudentie nieuw
Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 7 artikel 717.
F: Literatuurverwijzing
- Boot, E.F.V. en G.W. van der Voet, ‘De spannende avonturen van kapitein Haak’, in: M.H. Claringbould e.a. (red.), Verbindend recht, Liber amicorum K.F. Haak, Deventer: Kluwer 2012.
- Drongelen, J. van en A.D.M. van Rijs, Implementatie van het Maritiem Arbeidsverdrag: de zeearbeidsovereenkomst – Parlementaire geschiedenis, Zutphen: Paris 2011.
- Heerma van Voss, G.J.J., Mr. C. Asser's Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 7. Bijzondere overeenkomsten. Deel V. Arbeidsovereenkomst, derde druk, Deventer: Kluwer 20152.
- Voet, G.W. van der, V.G.G. Bergwerf en E.F.V. Boot, ‘De zeevarende’, in: A.R. Houweling en G.W. van der Voet (red.), Bijzondere arbeidsverhoudingen, tweede druk, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 20172.
- Voet, G.W. van der, V.G.G. Bergwerf en E.F.V. Boot, ‘Het nieuwe maritieme arbeidsovereenkomstenrecht: een aantal zeevarenden lijkt ‘buiten de boot te vallen’’, TAP 2011, p. 285.