Naar de inhoud

Commentaar op Wet wapens en munitie art. 50 (Eindonderzoek) en (Strafvordering)


Commentaar is bijgewerkt tot 25-04-2017 door mr. R. van den Munckhof

Artikel 50 Tekst van de hele regeling

1.

De opsporingsambtenaren zijn bevoegd te vorderen dat de verpakking van goederen, met inbegrip van reisbagage, wordt geopend, indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van:

  1. een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt;

  2. een gepleegde overtreding van de artikelen 13, 26 of 27;

  3. aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder a of b zal worden gepleegd.

2.

De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend tegen bepaalde personen, indien daartoe jegens hen aanleiding bestaat. De officier van justitie kan gelasten dat deze bevoegdheid tegenover een ieder kan worden uitgeoefend.

3.

In een veiligheidsrisicogebied als bedoeld in artikel 151b, eerste lid, of 174b, eerste lid, van de Gemeentewet, kan de officier van justitie gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om verpakkingen van goederen, met inbegrip van reisbagage, te onderzoeken op wapens of munitie. Het bevel bevat een omschrijving van het aangewezen gebied en de geldigheidsduur die niet langer dan twaalf uur mag bedragen. Het bevel bevat voorts de feiten en omstandigheden, op grond waarvan de toepassing van de bevoegdheid om de verpakking van goederen, met inbegrip van reisbagage, te onderzoeken op wapens of munitie noodzakelijk wordt geacht.

4.

Indien geen medewerking wordt verleend, kunnen de opsporingsambtenaren, op kosten en risico van de houder van de goederen, in het nodige voorzien.

5.

Het bevel, bedoeld in het derde lid, wordt schriftelijk gegeven, tenzij dit omwille van de spoed niet mogelijk is. In dat geval wordt het bevel zo spoedig mogelijk op schrift gesteld.

A: Inleiding

Op grond van dit artikel kunnen opsporingsambtenaren vorderen dat de verpakking van goederen – met inbegrip van reisbagage – wordt geopend, indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat. De vordering kan aan verdachten en aan niet-verdachten gericht zijn. Het (opzettelijk) niet voldoen aan de vordering is een strafbaar feit (artikel 184 Sr).

De aanleiding tot het openen van verpakkingen moet zijn gelegen in (aanwijzingen voor) een gepleegd of toekomstig strafbaar feit waarbij wapens zijn of zullen worden gebruikt of in een gepleegde overtreding van de artikelen 13 Wet Wapens en Munitie (WWM), 26 WWM of 27 WWM.

In de door de burgemeester aangewezen veiligheidsrisicogebieden, kan de officier van justitie gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om verpakkingen van goederen, met inbegrip van reisbagage, te onderzoeken op wapens en munitie. Als er geen medewerking wordt verleend (bijvoorbeeld door de houder van de verpakking of reisbagage), kunnen opsporingsambtenaren op grond van het vierde lid zelf de nodige maatregelen treffen om uitoefening van hun bevoegdheid mogelijk te maken.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 50.

C: Kernproblematiek

C.1: Wetshistorie

In het oorspronkelijke wetsvoorstel van 1977 was de bevoegdheid tot het vorderen van de opening van verpakkingen opgenomen in artikel 47 WWM. Opsporingsambtenaren zouden die bevoegdheid mogen aanwenden op voorwaarde dat het redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak met betrekking tot de WWM nodig was. In de Memorie van Toelichting stelde de wetgever dat de inhoud van de tekst van dit artikel voor zich sprak (Kamerstukken II 1976/77, 14 413, nrs. 2 en 3). Bij de Eerste en Tweede Kamer stuitte het ruime toepassingsbereik van de bevoegdheid op weerstand. Strengere voorwaarden voor toepassing waren volgens de Kamerleden van belang om razzia-achtige praktijken te voorkomen. Iemand op straat mag niet zomaar verplicht worden om zijn aktetas te openen.

Uiteindelijk is in artikel 50 WWM vastgelegd dat de bevoegdheid tot het vorderen van opening van verpakkingen slechts bestaat, indien daar redelijkerwijs aanleiding voor is op grond van een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt of op grond van aanwijzingen dat een dergelijk strafbaar feit gepleegd zal worden. Op 1 september 1989 is de WWM in werking getreden (Stb. 1989, 190).

Op 1 januari 1998 is na artikel 48 WWM (vervallen) paragraaf 11a ingevoegd, met als titel ‘opsporing’ (Stb. 1997, 580). Daarmee is het helder dat artikel 50 WWM een opsporingsbevoegdheid behelst.

C.2: Bevoegde ambtenaren

Tot 1 juli 2013 hadden uitsluitend opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 Sv de bevoegdheid een vordering tot het openen van verpakkingen te doen op grond van de WWM. Sinds 1 juli 2013 zijn daar de buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) aan toegevoegd, simpelweg door in het eerste lid van artikel 50 WWM ‘De bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren’ te vervangen door ‘De opsporingsambtenaren’ ( Kamerstukken II 2011/12, 33 012, nr. 7). Daadwerkelijke toekenning van de bevoegdheden aan deze groep gaat via artikel 142 lid 1, aanhef en onder a of b, Sv. Dat betekent dat er een akte van opsporingsbevoegdheid of een aanwijzing moet worden afgegeven waarin bevoegdheden aan boa’s worden toegekend. Het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar is hierop van toepassing. Door ook aan buitengewoon opsporingsambtenaren met hun bijzondere expertises de bevoegdheden uit de WWM toe te kennen, wordt het opsporingsapparaat volgens de wetgever beter toegerust op de bestrijding van vuurwapencriminaliteit ( Kamerstukken II 2011/12, 33 012, nr. 3, p. 1).

C.3: Verpakkingen van goederen

Een verpakking is het omhulsel van een goed. Een melkpak, een aktetas, een etui en een container voldoen allemaal aan die omschrijving. Reisbagage is expliciet genoemd. De Van Dale verstaat onder (reis)bagage ‘koffers, pakjes, tassen enz. die men op reis meeneemt’.

C.4: Vordering tot openen

Het eerste lid van artikel 50 WWM bevat geen zelfstandige bevoegdheid tot het openen van verpakkingen. Opsporingsambtenaren zijn slechts bevoegd om te vorderen dat de verpakking van goederen wordt geopend. Die vordering mag slechts gedaan worden als daar redelijkerwijs aanleiding voor is op een van de gronden genoemd in het eerste lid. Pas als de persoon tegen wie de vordering is gericht niet meewerkt, kunnen de opsporingsambtenaren op kosten en risico van de houder van de goederen, zelf in het nodige voorzien (artikel 50 lid 4 WWM). Deze systematiek dwingt opsporingsambtenaren tot inachtneming van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit: ‘eerst vragen, dan doen’.

Hoewel in het eerste lid van artikel 50 WWM geen onderzoeksbevoegdheid is opgenomen, moet ervan worden uitgegaan dat opsporingsambtenaren de goederen in de geopende verpakking aan een onderzoek mogen onderwerpen. Een andere opvatting zou te formalistisch zijn. Als de verpakking eenmaal geopend is, zal de opsporingsambtenaar moeten kunnen bekijken of zich onder de voorheen verpakte goederen ook wapens of munitie bevinden.

Het (opzettelijk) niet voldoen aan de vordering tot openen, is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 184 Sr.

De bevoegdheden ex artikel 50 WWM kunnen worden toegepast jegens verdachten en niet-verdachten. Indien een verdachte subject is van de bevoegdheden, moeten de waarborgen die hem als verdachte toekomen in acht worden genomen (HR 26 april 1988, NJ 1989, 390, ECLI:NL:HR:1988:AD5708). De verplichting tot medewerking wordt dan dus begrensd door het nemo tenetur-beginsel. Zie hierover Sdu Commentaar Strafvordering, artikel 6 EVRM.

C.5: Voorwaarden voor toepassing van de bevoegdheid

C.5.1: Aanleiding

Het eerste lid bepaalt dat de vordering tot het openen van de verpakking van goederen, waaronder reisbagage, slechts mag worden gedaan indien daar redelijkerwijs aanleiding toe is op grond van:

  1. een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt;
  2. een gepleegde overtreding van de artikelen 13, 26 of 27 WWM;
  3. aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder 1 of 2 zal worden gepleegd.

Een aanleiding is een beduidend minder streng criterium dan een verdenking. De feiten en omstandigheden die aanleiding geven moeten echter wel zo concreet zijn, dat een rechter ze kan wegen.

Bij een ‘gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt’ kan men denken aan een gewapende overval of een gijzeling met een wapen.

Bij een overtreding van de artikelen 13, 26 of 27 WWM gaat het om het wapenbezit in het algemeen. Er hoeft geen verband te zijn met een ander strafbaar feit.

Aanwijzingen met betrekking tot een toekomstig strafbaar feit moeten voldoende concreet zijn en tips moeten op betrouwbaarheid worden getoetst (Kamerstukken II 1984/85, 14 413, Nota naar aanleiding van het Eindverslag). Daarnaast moet het verwachte wapengebruik in de nabije toekomst liggen (Handelingen Tweede Kamer van 20 maart 1985, pag. 4164).

Als er bij voorbereidingshandelingen een wapen wordt gebruikt, kan er zowel sprake zijn van een gepleegd strafbaar feit (namelijk een strafbare voorbereidingshandeling ex artikel 46 Sr) als van een toekomstig strafbaar feit.

Het feit dat er ‘redelijkerwijs’ aanleiding moet zijn om de vordering te doen, eist de inachtneming van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De aanleiding moet zo serieus zijn dat het aanwenden van de vorderingsbevoegdheid gerechtvaardigd is.

C.5.2: Jegens bepaalde personen

Gelet op het tweede lid van artikel 50 WWM kan de vordering tot het openen van verpakkingen slechts worden gericht tegen personen, indien daartoe jegens hen aanleiding bestaat. Er moet dus een reden zijn om van een persoon te vorderen dat hij verpakkingen opent. Dat kan bijvoorbeeld een binnengekomen tip zijn of afwijkend gedrag van de persoon in kwestie. Daarnaast moet voldaan zijn aan de voorwaarden uit het eerste lid.

C.5.3: Jegens alle personen

In de tweede volzin van het tweede lid is aan de officier van justitie de bevoegdheid gegeven om te gelasten dat de bevoegdheid uit het eerste lid jegens een ieder kan worden uitgeoefend. Daarmee vervalt de eis van ‘bepaaldheid’ van de persoon. Wel moet nog steeds aan de voorwaarden uit het eerste lid zijn voldaan.

Aan de last van de officier van justitie zijn geen formele eisen gesteld. Een schriftelijk bevel is niet vereist.

C.6: Onderzoeksbevoegdheid in veiligheidsrisicogebieden

C.6.1: Verruimde bevoegdheid in veiligheidsrisicogebied

In de door de burgemeester aangewezen veiligheidsrisicogebieden kan de officier van justitie gelasten dat de bevoegdheid om verpakkingen van goederen, met inbegrip van reisbagage, te onderzoeken op wapens en munitie jegens een ieder kan worden uitgeoefend, zonder dat voldaan is aan de voorwaarden uit het eerste en tweede lid.

C.6.2: Aanwijzing veiligheidsrisicogebied

Op grond van artikel 151b Gemeentewet kan de gemeenteraad bij verordening de burgemeester de bevoegdheid geven om een veiligheidsrisicogebied aan te wijzen. Deze bevoegdheid is in het leven geroepen om preventieve controle op de aanwezigheid van wapens en munitie in reisbagage, in vervoermiddelen en aan kleding mogelijk te maken.

De wetgever legt in de Memorie van Toelichting uit dat een veiligheidsrisicogebied zich kenmerkt door een hoog risico op geweldsincidenten en dreigingen met vuurwapens. De eerste gedachte gaat uit naar uitgaansgelegenheden en sportmanifestaties (Kamerstukken II 1999/2000, 26 865, nr. 5). Voor aanwijzing van een gebied als veiligheidsrisicogebied is vereist dat er sprake is van verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel dat er ernstige vrees bestaat voor het ontstaan van die verstoring.

Formaliteiten die in acht moeten worden genomen bij het aanwijzen van een veiligheidsrisicogebied, zijn beschreven in Sdu Commentaar Strafvordering, artikel 51 WWM, onder C.6.

In onvoorzienbare en spoedeisende situaties kan de burgemeester zelfstandig — dus zonder verordening van de gemeenteraad — een gebied als veiligheidsrisicogebied aanwijzen op grond van artikel 174b Gemeentewet. Het moet ook in dit geval gaan om een verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel de ernstige vrees voor het ontstaan van die verstoring. De burgemeester kan een gebied voor ten hoogste twaalf uur aanwijzen als veiligheidsrisicogebied. Dit gebeurt in overleg met de officier van justitie. De aanwijzing mag mondeling worden gegeven, maar moet wel zo spoedig mogelijk op schrift worden gesteld en ter kennis worden gebracht aan de gemeenteraad.

C.6.3: Inhoud van het bevel van de officier van justitie in een veiligheidsrisicogebied

Op grond van het derde lid van artikel 50 WWM kan de officier van justitie gelasten dat de bevoegdheid om verpakkingen van goederen – waaronder reisbagage – te onderzoeken, kan worden aangewend jegens een ieder die zich in het veiligheidsrisicogebied bevindt. Een redelijke aanleiding als omschreven in het eerste lid is niet meer vereist.

Voor het bevel van de officier van justitie gelden enkele formaliteiten. Het aangewezen gebied en de geldigheidsduur van het bevel moeten worden omschreven. Het bevel kan niet langer dan twaalf uur gelden. Verder moet het bevel de feiten en omstandigheden bevatten op grond waarvan het bevel wordt gegeven. Het gaat om gegevens die betrekking hebben op het gebied en de tijd waarvoor de lastgeving bedoeld is. De officier van justitie kan zich bijvoorbeeld baseren op politie-informatie over het aantal wapenincidenten dat zich in het aangewezen gebied in een bepaalde periode heeft voorgedaan (Rapport preventief fouilleren onder het vergrootglas gelegd, 2004). De officier van justitie kan ook verwijzen naar de gronden op basis waarvan de burgemeester het veiligheidsrisicogebied heeft aangewezen.

C.7: Openen van verpakkingen door opsporingsambtenaren

Het uitgangspunt is dat de houder van de goederen op vordering van een opsporingsambtenaar de verpakking opent. Indien echter geen medewerking wordt verleend, kunnen opsporingsambtenaren op grond van het vierde lid van artikel 50 WWM zelf ‘in het nodige voorzien’. Dat geldt ook als niet bekend is bij wie de verpakte goederen horen, bijvoorbeeld als de goederen of reisbagage onbeheerd zijn. Het is dan immers niet duidelijk tegen wie de vordering tot het openen van verpakkingen moet worden gericht. Het ‘zelf voorzien’ is slechts toegestaan indien een vordering op basis van het eerste lid geen soelaas biedt.

Op grond van het vierde lid kunnen opsporingsambtenaren ook derden inschakelen om bijvoorbeeld containers te openen. Kosten die gemoeid zijn met het openen van verpakkingen, komen voor rekening van de houder van de goederen ingeval deze medewerking aan de vordering weigert. Eventuele schade komt ook voor zijn risico. De houder is degene die het goed in zijn macht heeft. Dat is dus niet per se de eigenaar.

C.8: Administratiefrechtelijke bevoegdheid beperkt

In artikel 45 WWM is bepaald welke ambtenaren belast zijn met het toezicht op de naleving van hetgeen bij en krachtens de WWM is bepaald. Deze toezichthouders kunnen gebruikmaken van bevoegdheden die hun krachtens hoofdstuk 5 van de Awb toekomen, behoudens van de bevoegdheid ex artikel 5:19 Awb (onderzoek vervoermiddelen).

Artikel 45 lid 3 WWM bepaalt dat de bevoegdheid van toezichthouders om op grond van het tweede lid van artikel 5:18 Awb verpakkingen te openen, beperkt is tot het openen van verpakkingen in het kader van het onderzoek van ladingen.Toezichthouders zijn niet bevoegd om persoonlijke bagage, zoals reisbagage, te openen en te onderzoeken. Die bevoegdheid komt in het kader van de WWM alleen toe aan opsporingsambtenaren (Kamerstukken II 1996/97, 25 464, nr. 3).

C.9: Onderzoek verpakkingen van goederen op luchtvaartterrein

Op grond van artikel 52 lid 5 WWM mogen verpakkingen van goederen – met inbegrip van reisbagage – van personen die zich op door de Minister aangewezen luchthavens (Regeling aanwijzing luchthavens) bevinden, te allen tijde op wapens en munitie onderzocht worden door opsporingsambtenaren of door specifiek door de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaren (Stb. 2007, 257). Tot 18 juli 2007 was het slechts toegestaan om reisbagage te onderzoeken van personen die zich in een voor aankomst of vertrek van reizigers bestemd gedeelte van een luchtvaartterrein bevonden. Het toepassingsbereik van deze bevoegdheid bleek echter te beperkt te zijn (zie bijvoorbeeld HR 26 oktober 2004, «JIN» 2004/87, ECLI:NL:PHR:2004:AR2104).

D: Jurisprudentie uitgebreid

D.1: Aanwijzing veiligheidsrisicogebied

Hof Amsterdam 10 februari 2006, NbSr 2006/199, ECLI:NL:GHAMS:2006:AV1477;

de keuzen van de burgemeester dienen deugdelijk gemotiveerd te zijn en proportioneel met de dreigende schending van het privéleven van een ieder in het aangewezen gebied.

Hof Amsterdam 23 september 2005, NbSr 2005/370, ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3200;

de in artikel 151b Gemeentewet neergelegde bevoegdheid kan slechts binnen strikte grenzen op grond van een deugdelijke motivering worden uitgeoefend.

D.2: Toetsing gebiedsaanwijzing door strafrechter

Hof Amsterdam 10 februari 2006, NbSr 2006/199, ECLI:NL:GHAMS:2006:AV1477;

de verdachte kan bij de strafrechter de rechtmatigheid van de bestuursrechtelijke gebiedsaanwijzing betwisten. De strafrechter kan de aanwijzing echter slechts marginaal toetsen. De lastgeving van de officier van justitie daarentegen, wordt in volle omvang getoetst.

D.3: Belanghebbende

Rb. Utrecht 20 april 2005, ECLI:NL:RBUTR:2005:AT4652;

bewoners van een veiligheidsrisicogebied zijn in ieder geval aan te merken als belanghebbenden, evenals degene die werkt in dat gebied of daar een bedrijf exploiteert. Een regelmatige bezoeker van het veiligheidsrisicogebied wordt over het algemeen niet als belanghebbende aangemerkt, omdat hij niet genoodzaakt is om duurzaam en op gezette tijden in het gebied te verblijven

ABRvS 9 maart 2005, «JB» 2005 /121 (m.nt. Broeksteeg), ECLI:NL:RVS:2005:AS9248;

degene die bezwaar wil maken tegen een besluit van algemene strekking, zoals een aanwijzingsbesluit, dient daarbij een bijzonder, individueel belang te hebben, waarin hij zich in voldoende mate onderscheidt van – soms vele – anderen.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Wet wapens en munitie artikel 50.

F: Literatuurverwijzing

  • Brouwer, D.V.A., Dwangmiddelen in bijzondere wetten, Deventer: Gouda Quint 1999.
  • Cleiren, C.P.M., J.H. Crijns en M.J.M. Verpalen (red.), Tekst & Commentaar: Strafrecht, Deventer: Kluwer 2016.
  • Jong, D.H. de en H.G.M. Krabbe, De Wet Wapens en Munitie, een strafrechtelijk commentaar, Alphen aan den Rijn: Samson H.D. Tjeenk Willink 1989.
  • Rapport Eerste ervaringen met spoedeisend preventief fouilleren, WODC, Amsterdam: I&O Research 2016.
  • Rapport preventief fouilleren onder het vergrootglas gelegd, ’s-Gravenhage: Ministerie van Justitie Directie Opsporingsbeleid 2004.