Naar de inhoud

Commentaar op Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering art. 820 (Burgerlijkprocesrecht), (Jeugdrecht) en (Relatierecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 07-06-2017 door mr. dr. J.C.E. Ackermans-Wijn

Artikel 820 Tekst van de hele regeling

1.

In afwijking van het bepaalde van artikel 358, tweede lid, kan een echtgenoot die in eerste aanleg niet in de procedure is verschenen, tegen een beschikking waarbij een verzoek tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed is toegewezen, hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking aan hem in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en overeenkomstig het tweede lid openlijk bekend is gemaakt.

2.

De openlijke bekendmaking geschiedt door plaatsing van een uittreksel van de beschikking in de Staatscourant. Het uittreksel bevat de dagtekening van de beschikking en de aanduiding van de rechter die haar heeft gewezen, alsmede de naam, voornamen en woonplaats van ieder der echtgenoten.

3.

Indien hoger beroep of beroep in cassatie is ingesteld tegen een beschikking als bedoeld in het eerste lid, moet de griffier van het gerecht waarbij dit beroep is ingesteld, terstond het gerecht dat de bestreden beschikking heeft gegeven, daarvan op de hoogte stellen.

4.

Indien een echtgenoot slechts hoger beroep of beroep in cassatie heeft ingesteld tegen een beslissing omtrent nevenvoorzieningen, kan de andere echtgenoot na het verstrijken van de voor het instellen van het desbetreffende rechtsmiddel geldende termijn of na berusting geen beroep meer instellen tegen de uitspraak voorzover daarbij een verzoek tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed is toegewezen.

5.

In hoger beroep en in cassatie zijn de artikelen 802, 803 en 817 van overeenkomstige toepassing.

A: Inleiding

Wijzigingen voortvloeiend uit KEI ten aanzien van de artikeltekst:

Het artikel blijft ongewijzigd.

Artikel 358 Rv van de algemene regeling hoger beroep verzoekschriftprocedures geldt voor de scheidingsprocedure. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat door verzoeker en in de procedure verschenen belanghebbenden hoger beroep moet worden ingesteld binnen drie maanden vanaf de dag van de uitspraak en geldt derhalve voor de verzoekende echtgenoot en de andere in de procedure verschenen, zich al dan niet verwerende, echtgenoot.

Voor de vraag wanneer de echtgenoot/verweerder in de procedure verschenen is zie hierna onder C.1.

Is de andere, niet verzoekende, echtgenoot niet in de scheidingsprocedure verschenen, dan geldt voor het door hem in te stellen hoger beroep niet de regeling van de niet verschenen belanghebbende van artikel 358 lid 2 Rv, maar de regeling van artikel 820 lid 1 Rv.

Artikel 358 Rv is ook van toepassing op de scheiding van tafel en bed en de ontbinding van het huwelijk.

Artikel 820 Rv is van overeenkomstige toepassing op de procedure tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap (artikel 828 Rv).

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 820.

C: Kernproblematiek

C.1: Niet verschenen in de echtscheidingsprocedure

De andere, niet verzoekende, echtgenoot is in de procedure verschenen:

  • als hij een verweerschrift indient met advocaatstelling (artikel 282 lid 1 Rv);
  • door te verschijnen op de mondelinge behandeling in persoon of bij advocaat (artikel 279 Rv);
  • doordat de advocaat het gerecht schriftelijk mededeelt dat hij zich voor de echtgenoot stelt (een verweerschrift indienen is dan niet meer een noodzakelijk vereiste, HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9287, zie onder D).

Indien hieraan niet is voldaan is de andere niet verzoekende echtgenoot in de procedure niet verschenen en is de echtscheidingsbeschikking bij verstek gewezen.

Uit de toelichting op artikel 5.5. Procesreglement scheiding blijkt dat, indien sprake is van een referte-verklaring overgelegd door de andere niet verzoekende echtgenoot, de zaak procedureel een verstekzaak blijft. Wordt de referteverklaring ingediend door een advocaat, dan is het gezien de hiervoor vermelde uitspraak van de Hoge Raad de vraag of er sprake is van een verstekzaak.

Overigens is verstek niet de juiste term, omdat deze term alleen in dagvaardingszaken gebruikt wordt. Is sprake van een verstekvonnis dan kan door gedaagde alleen het rechtsmiddel van verzet ingesteld worden, tenzij eiser eerder hoger beroep heeft ingesteld (artikel 335 lid 1 Rv).

De verzoekschriftprocedure kent alleen het rechtsmiddel van hoger beroep en niet het rechtsmiddel van verzet.

De niet-verschenen echtgenoot dient appel in te stellen binnen drie maanden

  • nadat betekening van de beschikking in persoon heeft plaatsgevonden dan wel
  • nadat voldaan is aan de navolgende twee cumulatieve voorwaarden:
  • de beschikking is op ander wijze betekend (betekening aan de woonplaats van de niet-verschenen echtgenoot (artikel 46 Rv en artikel 47 Rv)) en
  • de beschikking is openbaar bekend gemaakt door plaatsing van een uittreksel van de beschikking in de Staatscourant. Het uittreksel bevat de dagtekening van de beschikking en de aanduiding van de rechter die haar heeft gewezen, alsmede de naam, voornamen en woonplaats van ieder van de echtgenoten.

Di betekent dat in geval er sprake is van een betekening niet in persoon de appeltermijn eerst gaat lopen nadat aan de beide voorwaarden (betekening en publicatie) is voldaan, zie in deze zin Hof ’s-Hertogenbosch 17 november 2009, ECLI:NL:GHSHE:2009:BK3915 en RFR 2010, 22.Ook als de niet-verschenen echtgenoot onvindbaar is, kan de appeltermijn ingaan. Heeft de andere echtgenoot geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf binnen of buiten Nederland, dan geschiedt de betekening van de beschikking ingevolge het bepaalde in artikel 54 lid 4 Rv aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de verzoeker zijn woonplaats heeft, terwijl een uittreksel van het exploot voorts bekend wordt gemaakt in de Staatscourant, onder vermelding van naam en kantooradres van de deurwaarder of van de advocaat van wie afschrift van het exploot kan worden verkregen. De vraag is of in dat geval met één publicatie in de Staatscourant zowel het uittreksel van het exploot bekend is gemaakt in de zin van artikel 54 lid 4 Rv als het uittreksel van de echtscheidingsbeschikking in de zin van artikel 820 lid 2 Rv. De Rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2016:14442, beantwoordde deze vraag bevestigend: het enkele feit dat de Staatscourant hiervoor verschillende rubrieken hanteert, maakt dit niet anders.

De griffier van het hof waarbij hoger beroep is ingesteld of, als er cassatie is ingesteld, de griffier van de Hoge Raad, moet terstond het gerecht dat de scheiding heeft uitgesproken of bekrachtigd op de hoogte stellen van het feit dat door de niet-verschenen echtgenoot een rechtsmiddel is ingesteld (artikel 820 lid 3 Rv). De gedachte hierachter is dat er geen inschrijving kan plaatsvinden van een echtscheidingsbeschikking die nog niet onherroepelijk is.

Zie voor de problematiek omtrent een te laat ingesteld appel tegen de echtscheiding hieronder onder C.2 en D.

De voorwaarden die in artikel 820 lid 1 Rv gesteld worden met betrekking tot de aanvang van de appeltermijn gelden ten aanzien van de beschikking waarbij een verzoek tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk is toegewezen, dus ook ten aanzien van de in die beschikking opgenomen beslissingen ten aanzien van de nevenvoorzieningen.

Zie in dit kader de uitspraak van Hof Arnhem 3 februari 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BH5748, waarin het hof oordeelde dat de andere echtgenoot niet was verschenen in de procedure omdat er geen verweerschrift was ingediend hoewel zich wel een advocaat voor hem had gesteld (verstek echtscheiding, nog niet rekening houdend met HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9287) en tevens dat deze geen appel meer kon instellen tegen de in diezelfde beschikking opgenomen alimentatieverplichting, omdat in afwijking van artikel 820 Rv de appeltermijn was gaan lopen vanaf het moment dat de man een akte van berusting ten aanzien van de echtscheiding getekend had.

C.2: Geen incidenteel appel tegen de echtscheiding, artikel 820 lid 4 Rv

Als de echtgenoot op wiens verzoek de echtscheiding is uitgesproken in appel komt tegen de beslissing op een van de door deze echtgenoot tevens verzochte nevenvoorzieningen, kan de andere echtgenoot niet pas bij verweerschrift incidenteel appel instellen tegen de echtscheiding. Hij moet zelfstandig binnen de voor hem geldende appeltermijn appel tegen de echtscheiding instellen. Hiermee is beoogd meer zekerheid te scheppen aangaande het moment waarop de beschikking, voor zover het betreft de echtscheiding, in kracht van gewijsde is gegaan.

In dit kader wordt gewezen op HR 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1258, waarin de Hoge Raad heeft beslist dat een beschikking houdende echtscheiding waartegen hoger beroep is ingesteld, pas in kracht van gewijsde gaat in de zin van artikel 1:163 lid 3 BW, nadat de appelbeschikking in kracht van gewijsde is gegaan, ook in de gevallen dat het hoger beroep wellicht te laat is ingesteld. Deze regel lijdt geen uitzondering in gevallen waarin van meet af aan iedere twijfel over de tijdigheid of rechtsgeldigheid van het aangewende rechtsmiddel is uitgesloten, reeds omdat de vraag of daadwerkelijk ‘iedere’ twijfel is uitgesloten weer aanleiding kan geven tot discussie en onzekerheid. De Hoge Raad komt in zoverre terug op HR 6 januari 1961, NJ 1963, 150. Zie ook onder D. Het is verder van belang dat degene die enkel beroep wenst in te stellen tegen nevenvoorzieningen die opgenomen zijn in een beschikking waarin tevens de echtscheiding is uitgesproken, zijn appel daartoe uitdrukkelijk beperkt en geen vernietiging verzoekt van de beschikking als geheel. Zie HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1029.

C.3: Overeenkomstige toepassing

Op de procedure in hoger beroep en cassatie inzake echtscheiding, scheiding van tafel en bed, ontbinding van het huwelijk en ontbinding van een geregistreerd partnerschap (artikel 828 Rv) is de algemene regeling voor het hoger beroep (artikel 358 tot en met 362 Rv) en cassatie (artikel 426 tot en met 429 Rv) van toepassing en in aanvulling daarop op grond van lid 5 van artikel 820 Rv, artikel 802 Rv (ondervraging door de rechter buiten het gerechtsgebouw), artikel 803 Rv (behandeling in beginsel achter gesloten deuren) en artikel 817 Rv (de waarborgen als de andere echtgenoot een geestesstoornis heeft).

Artikel 816 en 818 Rv zijn dus niet van overeenkomstige toepassing. Dat betekent met name dat het verzoekschrift in appel, in tegenstelling tot het verzoekschrift dat is ingediend in eerste aanleg, niet betekend wordt en dat er steeds een datum voor een mondelinge behandeling wordt bepaald.

D: Jurisprudentie uitgebreid

HR 22 oktober-2010, NJ 2010, 667 m.nt. Wortmann, FJR 2011, 28 m.nt. Pieters en Dorhout, «JPF» 2011, 23, m.nt. Vlaardingerbroek, RFR 2010, 136, RvdW 2010, 1263, ECLI:NL:HR:2010:BN1258;

Het tot stand komen van een echtscheiding heeft ingrijpende rechtsgevolgen op velerlei gebied, zowel voor partijen als voor de rechtspositie van derden, en met het oog daarop moet bij het bepalen van het tijdstip waarop de echtscheiding tot stand komt, grote betekenis aan de eisen van de rechtszekerheid worden toegekend, zodat een uitleg die afbreuk zou doen aan de rechtszekerheid die de voor de vaststelling van dit tijdstip relevante voorschriften beogen, dient te worden vermeden. Met het oog daarop moet artikel 1:163 lid 3 BW aldus worden uitgelegd dat, indien tegen een beschikking houdende echtscheiding hoger beroep is ingesteld, die beschikking eerst ‘in kracht van gewijsde gaat’ in de zin van genoemd artikellid (zodat de daar bedoelde zesmaandentermijn een aanvang neemt) nadat de appelbeschikking in kracht van gewijsde is gegaan, ook in de gevallen dat het hoger beroep wellicht te laat is ingesteld. De beslissing van de appelrechter dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is omdat het te laat is ingesteld, brengt derhalve niet mee dat de zesmaandentermijn reeds is gaan lopen toen de appeltermijn naar de (latere) vaststelling van de appelrechter was afgelopen. Zulks strookt ook met artikel 360 Rv, inhoudende dat de werking van een voor hoger beroep vatbare beschikking wordt geschorst door het hoger beroep daartegen (behoudens het hier niet aan de orde zijnde geval dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard), welke regel ook geldt indien het hoger beroep naar het oordeel van de appelrechter niet-ontvankelijk is. Een andere opvatting zou in een geval als het onderhavige de onwenselijke gevolgen meebrengen (i) dat de verweerder in hoger beroep onder omstandigheden de echtscheidingsbeschikking reeds ter inschrijving aan de ambtenaar zou moeten aanbieden op straffe van verval van zijn recht daartoe, hoewel over de echtscheiding zelf en de ontvankelijkheid van het beroep daartegen nog een appel- of cassatieprocedure loopt, en (ii) dat de ambtenaar dan zou moeten beoordelen of het hoger beroep tegen de echtscheidingsbeschikking tijdig en rechtsgeldig was, voordat daarover een onherroepelijke rechterlijke beslissing is gegeven. Met het oog op de vereiste rechtszekerheid en de eenvoudige hanteerbaarheid van de hier toepasselijke voorschriften moet daarom de hiervoor gegeven uitleg van artikel 1:163 lid 3 BW aanvaard worden, ook al is daaraan in voorkomend geval het nadeel verbonden dat een partij moet wachten met een verzoek tot inschrijving van de echtscheidingsbeschikking totdat de rechter onherroepelijk over (de ontvankelijkheid van) het hoger beroep tegen de echtscheiding heeft beslist. Opmerking verdient nog dat, anders dan volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 6 januari 1961, NJ 1963, 150, onvoldoende aanleiding bestaat op het voorgaande een uitzondering te maken voor gevallen waarin van meet af aan iedere twijfel over de tijdigheid of rechtsgeldigheid van het aangewende rechtsmiddel is uitgesloten, reeds omdat de vraag of daadwerkelijk ‘iedere’ twijfel is uitgesloten weer aanleiding kan geven tot discussie en onzekerheid.

HR 26 juni 2009, NJ 2010, 127 m.nt. Snijders, NJB 2009, 1350, RvdW 2009, 792, ECLI:NL:HR:2009:BH9287;

; Vooraf wordt opgemerkt dat de hierna genoemde bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in deze zaak van toepassing zijn die golden tot de inwerkingtreding op 1 september 2008 van de Wet afschaffing procuraat en invoering elektronisch berichtenverkeer, Stb. 2008, 100. In die bepalingen is procureur vervangen door advocaat. Hetgeen hierna ten aanzien van de procureur wordt overwogen geldt echter thans evenzeer voor de advocaat (…). De indiening van een verweerschrift brengt mee dat de betrokken belanghebbende in de procedure is verschenen. De wetgever heeft onder dit verschijnen in de procedure verstaan dat de belanghebbende zich als zodanig ‘stelt’ en daarmee partij wordt in de procedure en bij de daarin gegeven uitspraak. In verzoekschriftprocedures waarin voor de partijen verplichte procesvertegenwoordiging geldt (hierna: procureurszaken), moeten zij zich bij het verrichten van formele proceshandelingen, zoals het indienen van verzoekschrift of verweerschrift, laten vertegenwoordigen door een procureur, en kunnen zij zich ook overigens laten vertegenwoordigen door een procureur, zoals blijkt uit artikel 279 lid 3 Rv dat in procureurszaken partijen die voor de mondelinge behandeling zijn opgeroepen, toestaat niet in persoon maar bij procureur ter terechtzitting te verschijnen. Aldus kunnen belanghebbenden, als zij geen verweerschrift hebben ingediend, door verschijning bij procureur ter terechtzitting tevens in de procedure verschijnen in de hiervoor in artikel 3.2.6 Procesreglement scheiding vermelde zin. In dit stelsel past het om aan te nemen dat in procureurszaken een belanghebbende de mogelijkheid heeft om, na ontvangst van het verzoekschrift, in de procedure te verschijnen doordat een procureur schriftelijk aan het gerecht meedeelt dat hij zich stelt voor de in die mededeling genoemde belanghebbende. Of die belanghebbende vervolgens een verweerschrift indient, is in zoverre voor het in de procedure verschenen zijn niet meer van belang.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering artikel 820.

F: Literatuurverwijzing

Bij dit artikel is nog geen belangrijke literatuur aanwezig.