Indien de beledigde aan het te last gelegde feit bij rechterlijk gewijsde onherroepelijk is schuldig verklaard, is veroordeling wegens laster uitgesloten.
Commentaar op Wetboek van Strafrecht art. 265 (Strafrecht)
Commentaar is bijgewerkt tot 29-05-2017 door mr. M.J.N. Vermeij
Artikel 265 Tekst van de hele regeling
Indien hij van het te last gelegde feit bij rechterlijk gewijsde onherroepelijk is vrijgesproken, wordt dat gewijsde als volkomen bewijs van de onwaarheid van het feit aangemerkt.
Indien tegen de beledigde wegens het hem te last gelegde feit een strafvervolging is aangevangen, wordt de vervolging wegens laster geschorst totdat bij gewijsde onherroepelijk over het te last gelegde feit is beslist.
A: Inleiding
Artikel 265 Sr is een overblijfsel van de ‘waarheidsregeling’ die tot de wetswijziging van 1978 gold. Tot 1978 bestond voor de wegens smaad of smaadschrift vervolgde op basis van artikel 263 en 264 Sr de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden het bewijs te leveren van de waarheid van het door hem ten laste gelegde. Deze regeling hield weliswaar een bescherming in van degene die door de smaad was getroffen, maar paste slecht in het strafvorderlijk systeem. Een van de merkwaardigheden van deze regeling was bijvoorbeeld dat de verdachte die er niet in slaagde bewijs te leveren van de ‘waarheid’ vervolgens wegens laster kon worden veroordeeld (een feit, waarvoor hij niet door het OM was gedagvaard, want de vervolging was immers gebaseerd op smaad of smaadschrift).1
Artikel 265 Sr regelt in de eerste twee leden de bewijskracht van een rechterlijk gewijsde in het geval van vervolging wegens laster. Het derde lid geeft een regeling over een bijzondere reden om de vervolging wegens laster te schorsen…