Naar de inhoud

Commentaar op Wetboek van Strafrecht art. 285b (Strafrecht)


Commentaar is bijgewerkt tot 18-07-2016 door mr. dr. J.S. Nan

Artikel 285b Tekst van de hele regeling

1.

Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.

2.

Vervolging vindt niet plaats dan op klacht van hem tegen wie het misdrijf is begaan.

A: Inleiding

Deze relatief jonge strafbepaling is inmiddels meer dan tien jaar oud. Ze stelt sinds 12 juli 2000 belaging strafbaar (Wet van 27 juni 2000, Stb. 2000, 282) ook bekend onder de term ‘stalking’. De bepaling is op initiatief van de toenmalig kamerleden Dittrich, Swildens-Rosendaal en Vos als klachtdelict ingevoerd. Ook elders in Europa is enigszins recent een soortgelijke strafbaarstelling geïntroduceerd. In Duitsland gaat het sinds 2006 om ‘Nachstellung’ (artikel 238 StGB) en in Engeland om ‘harassment’, op meerdere wijzen verboden op grond van de Protection from Harassment Act 1997.1

1
Zie daarover Nan (2011).

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 285b.

C: Kernproblematiek

C.1: Inleiding

Het artikel is bedoeld voor (een opstapeling van) handelingen die al of niet op zichzelf strafbaar zijn. Omdat er in sommige gevallen (nog) geen strafbaar feit in het spel was, kon er door politie en justitie niet opgetreden worden. Om belaging derhalve effectief aan te kunnen pakken, is door de initiatiefnemers het onderhavige strafbare feit voorgesteld.2 Zij dachten aan de volgende verschijningsvormen: ‘Dit kan door een en dezelfde activiteit, maar ook door middel van een variëteit aan gedragingen, zoals bijvoorbeeld het op straat achtervolgen, bedreigingen uiten, telefonisch of schriftelijk ongewenst benaderen, voor de woning of werkplek posten, het ongewenst bestellen van goederen op naam en op rekening van het slachtoffer, het laten bezorgen van grafkransen en het plaatsen van overlijdensadvertenties, het ongevraagd geven van opdrachten op naam van het slachtoffer, het verspreiden van valse geruchten over het slachtoffer, het bekladden van de woning, het beschadigen, vernielen of verplaatsen van goederen, het onder valse voorwendselen informatie inwinnen bij instanties over het slachtoffer, het telkenmale nodeloos aanspannen van gerechtelijke procedures etc. De gedragingen behoeven zich niet louter tot het slachtoffer uit te strekken, ook familieleden, de werkgever, collega’s, vrienden en kennissen kunnen door de belager worden geterroriseerd.’3 Opgemerkt moet worden dat ook goede bedoelingen van de belager, zoals in het geval van de (doorgeslagen) aanbidder die elke dag een liefdesbrief bezorgt, niet aan het karakter van belaging afdoen. Sterker nog, daar was het de initiatiefwetgevers mede om te doen.4

In eerste instantie dachten de initiatiefnemers aan een speciale vorm van mishandeling, maar na kritiek is het artikel opgenomen in de titel met misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid.

C.2: Wederrechtelijk

Ten aanzien van het bestanddeel ‘wederrechtelijk’ zijn de initiatiefnemers ervan uitgegaan dat iemand handelt zonder eigen, door het stellige recht erkend, subjectief recht. De deurwaarder is hierdoor bijvoorbeeld uitgezonderd.5 Ook is in de wetsgeschiedenis opgemerkt dat het moet gaan om handelen zonder toestemming van het slachtoffer.6 En zo ook bijvoorbeeld Hof Arnhem-Leeuwarden 6 mei 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ9376, in welke zaak het wederrechtelijke karakter aan een deel van het handelen van de verdachte volgens het hof werd ontzegd omdat het slachtoffer op het contact van verdachte reageerde en ook zelf contact met hem opnam. Toch lijkthet soms minder juist om de wederrechtelijkheid af te laten hangen van de toestemming van het slachtoffer. Wie bijvoorbeeld in strijd met een contactverbod het slachtoffer met diens instemming toch opzoekt, zal wel wederrechtelijk, maar niet strafbaar handelen. Eerder lijkt toestemming van het slachtoffer er dan op te wijzen dat geen sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer (zie daarover verder onder C.5.1). Het gaat, als het slachtoffer instemt, niet om ongewenst contact.

Wie op opdringende wijze zijn recht probeert te halen kan wederrechtelijk handelen en zich schuldig maken aan belaging. Dat was het geval van een verdachte die op allerlei manieren zijn ex-vrouw uit de voormalig echtelijke woning probeerde te verdrijven omdat de woning in de echtscheidingsprocedure aan hem was toegewezen (HR 30 oktober 2012, NJ 2012, 631, NbSr 2012, 414).

Dit bestanddeel levert in de jurisprudentie overigens niet of nauwelijks problemen op.7

C.3: Stelselmatig

Bij ‘stelselmatig’ moet het gaan om een voorbedacht plan, dus geen toevallig handelen, waarbij verder aangesloten werd bij die term als bedoeld in de bijzondere opsporingsmethoden, dus met een bepaalde intensiteit, duur en/of frequentie.8 In de jurisprudentie wordt al snel aangenomen dat een stelselmatige inbreuk op de privacy wordt gemaakt. Ter oriëntering een uitspraak, waarin uit de conclusie van de advocaat-generaal blijkt dat de verdachte ‘in een tijdsbestek van ongeveer een maand [het slachtoffer] in ieder geval 12 maal een SMS-bericht gestuurd [heeft], hij 4 maal bij haar aan de deur [is] geweest, hij haar 8 maal gebeld [heeft], 2 maal een brief gestuurd, haar zoon ge-sms’t, tweemaal in een supermarkt toenadering gezocht en hij veelvuldig in de buurt van haar werk opgedoken [is].’9

Maar de Hoge Raad neemt ook met veel minder contacten genoegen. Zo leverde ongeveer zeven confrontaties tussen verdachte en slachtoffer in een periode van vijf maanden stelselmatigheid van het handelen op.10 Ook liet de Hoge Raad een veroordeling wegens belaging van drie personen in stand wegens telefoonterreur, welke bestond uit het circa vijftien tot twintig keer bellen in het tijdbestek van anderhalf uur van een callcenter-medewerker, ‘een of meerdere malen’ van een tweede medewerker en schijnbaar slechts éénmaal bellen van een derde.11 Advocaat-generaal Knigge oordeelde het begrijpelijk dat het hof geoordeeld had dat sprake was van een stelselmatig inbreuk. De wetgever lijkt het ook enigszins zo bedoeld te hebben. Onder stelselmatig werd verstaan ‘volgens een voorbedacht plan, niet zo maar toevallig. Eén enkel nachtelijk telefoontje is geen belaging. Uiteraard kan de combinatie van gedragingen wel het stelselmatige karakter opleveren. Zo zal het plaatsen van één overlijdensadvertentie, één vervelend telefoontje, en het bezorgen van een rouwkrans wel belaging kunnen opleveren.’12 Het is op zijn minst twijfelachtig of laakbaar handelen over een periode van slechts anderhalf uur, als stelselmatig in de zin van artikel 285b Sr kan worden aangemerkt, omdat de duur van de inbreuk daarvoor wel erg kort is. Maar een paar dagen van volgen (ook via sociale media) zal al snel belaging opleveren (zie Rb. Amsterdam 5 januari 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BV1976).

Enige jaren geleden heeft de Hoge Raad een arrest gewezen waaruit toch min of meer wel een zekere ondergrens leek te ontwaren.13 Uit de bewezenverklaring en het gebezigde bewijs kon enkel blijken dat de verdachte veelvuldig in de buurt van de woning van het slachtoffer was geweest, in ieder geval zeven keer door de straat van het slachtoffer was gefietst of gereden en naar haar heeft gebeld (maar niet ‘veelvuldig’), een en ander in een tijdsbestek van een kleine twee maanden. Dat was volgens de Hoge Raad nog niet voldoende om (zonder meer) belaging op te leveren: ‘In aanmerking genomen hetgeen de bewijsmiddelen inhouden omtrent de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van W., kan niet worden gezegd dat sprake is van ‘stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer’ in de betekenis die daaraan toekomt in art. 285b Sr.’ Advocaat-generaal Jörg merkt hierbij op dat de aard van dit gedrag wel irritant, maar toch weinig confronterend was. En irritant gedrag moet volgens hem niet te snel onder belaging worden geschaard.14Vergelijkbaar is HR 11 maart 2014, NJ 2014, 182.

Toch kunnen onder omstandigheden nog minder contactmomenten tot belaging leiden, waarbij met name de indringendheid van de inbreuk een compenserende rol speelt voor de lage frequentie. Op 12 maart 2013 oordeelde de Hoge Raad in die richting een van drie arresten over de stelselmatigheid (HR 12 maart 2013, NJ 2013, 393-395 (m.nt. J.M. Reijntjes), NbSr 2013, 166 (m.nt. J.S. Nan). In een van die zaken waren drie indringende sms'jes aan een politieagente - die aan haar werk gerelateerd waren - namelijk voldoende om van belaging te kunnen spreken (NJ 2013, 393). De dreiging die daar kennelijk vanuit ging was dusdanig dat zij met haar gezin haar woning moest ontvluchten.

C.4: Opzet

Het bestanddeel ‘opzettelijk’ is na aandringen van de Raad van State en de Nederlandse Orde van Advocaten in de delictsomschrijving opgenomen, zij het na de onderdelen wederrechtelijk en stelselmatig. Zo is onder meer voorkomen dat de belager er weet van moest hebben dat zijn gedrag wederrechtelijk was. Kleurloos opzet op de strekking van zijn handelen is dus voldoende.15 Dat wordt ook bevestigd in de rechtspraak.16 Voorwaardelijk opzet is afdoende.17

C.5: Inbreuk maken op eens anders persoonlijke levenssfeer

C.5.1: Inbreuk

Inbreuk maakt men volgens de indieners van het wetsvoorstel als het handelen ongewenst is, dus zonder (impliciete) toestemming. Daarin ligt ook een opzetmoment besloten.18 Van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is volgens de Hoge Raad al snel sprake, nu niet is vereist dat die inbreuk aanmerkelijk is. Bovendien is voor een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer niet vereist dat het slachtoffer voorafgaand aan de gedraging aan de verdachte kenbaar heeft gemaakt geen contact met hem te willen.19 Het effect van de gedragingen op het slachtoffer moet aan objectieve maatstaven worden getoetst. Niet behoeft te blijken van ernstige emotionele gevolgen, enorme verstoring van het dagelijkse leven althans van zeer ingrijpende of diepgaande invloed op het persoonlijke leven en de vrijheid van het slachtoffer.20

De inbreuk hoeft niet gepaard te gaan met fysieke contacten of ontmoetingen. Dader en slachtoffer hoeven zelfs in het geheel geen ‘live’ contact met elkaar te hebben gehad (denk aan iemand die veelvuldig de voicemail van een ander inspreekt, waarbij niet vereist is dat deze berichten door die ander worden beluisterd). Belaging kan daarnaast ook middellijk geschieden. De belager kan door tussenkomst van derden contact opnemen met het slachtoffer of zelf derden benaderen over het slachtoffer. Niet uitgesloten moet worden dat een inbreuk ook bewerkstelligd kan worden doordat derden op hun beurt weer andere derden benaderen over het slachtoffer. Vereist is wel steeds dat al dit soort handelingen het slachtoffer op de een of andere manier bereikt.

C.5.2: Eens anders persoonlijke levenssfeer

De initiatiefwetgevers waren van mening dat dit enigszins vage bestanddeel verder moest worden ingekleurd door de rechtspraak, mede met het oog op artikel 10 Gw en artikel 8 EVRM.21 De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de wetsgeschiedenis en de bewoordingen van artikel 285b er niet aan in de weg staan dat ook sprake van belaging kan zijn als verdachte en slachtoffer buren zijn.22 Ook op het werk kan men belaagd worden.23 Betoogd is wel dat men in het openbaar niet kan stalken, nu dat in strijd zou zijn met het recht op vrije beweging. Dat is evenwel onjuist volgens de Hoge Raad.24 Ook buiten het huis is men dus niet vogelvrij voor een belager.

Een vraag is nog of rechtspersonen het slachtoffer kunnen worden van belaging. De initiatiefnemers tot de wet meenden van niet.25 Maar aangaande de rechtmatigheid van een stelselmatige observatie van het terrein van een besloten vennootschap heeft de Hoge Raad geoordeeld dat ook rechtspersonen een persoonlijke levenssfeer hebben.26 Het is derhalve niet duidelijk of de Hoge Raad de bescherming in deze zal beperken tot natuurlijke personen.27

C.6: Met het oogmerk een ander te dwingen iets te doen enzovoort

De belager moet het ‘oogmerk’ hebben om de ‘ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden of vrees aan te jagen’ (vergelijk artikel 284, 285 en 317 Sr). ‘Vrees’ is een emotie die moet ontstaan bij een normaal persoon in die omstandigheden. Niet van belang is dat degene ook daadwerkelijk tot iets is bewogen of vrees heeft gehad.28 In de (lagere) rechtspraak wordt het oogmerk om iemand te dwingen iets te doen enzovoort al snel aangenomen. Zie Van der Aa, (2010), p. 95, met lagere rechtspraak.

In de literatuur wordt de meerwaarde van dit vereiste van een bijkomend oogmerk betwijfeld. De Jong meent dat slechts een geringe, de strafbaarheid nauwelijks inperkende betekenis heeft en geen deel uitmaakt van de kern van het delict.29 Groenhuijsen gaat zelfs zo ver dat het bestanddeel met het oogmerk iemand dwingen iets te doen enzovoort ook zou kunnen worden geschrapt. Hij is van mening dat dit namelijk niet wezenlijk is voor het gedragspatroon dat als belaging strafbaar dient te zijn.30

C.7: Poging

Een poging laat zich, voornamelijk gezien de bestanddelen ‘stelselmatig’ en ‘inbreuk op de persoonlijke levenssfeer’, moeilijk voorstellen. Het verrichten van enkele bepaalde handelingen of het bewerkstelligen van een beperkt aantal contacten is immers niet voldoende. Een mislukte aubade omdat het slachtoffer niet thuis blijkt te zijn, een verkeerd bezorgde brief of een niet overgebrachte boodschap door een derde levert nog geen poging tot belaging op. En in geval iemand veelvuldig een sms stuurt naar het oude telefoonnummer van het ‘slachtoffer’, lijkt van een absoluut ondeugdelijke poging sprake. Anders kan dat liggen als deze onverhoopt zijn telefoon een tijdje niet bekeken mocht hebben of kwijt is. Maar bij alle gegeven voorbeelden zal in ieder geval geen sprake zijn van een daadwerkelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het beoogde slachtoffer.

C.8: Klacht (lid 2)

Het is, door het klachtvereiste, uiteindelijk aan het slachtoffer om een strafvervolging wegens belaging mogelijk te maken. De gangbare jurisprudentie inzake klachtdelicten is hier van toepassing. Dat houdt in dat niet uit de bewijsmiddelen moet blijken dat een klacht is gedaan, maar voldoende is dat dit ter zitting is komen vast te staan.31 En vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is dat ook zonder een expliciet verzoek tot vervolging, toch sprake kan zijn van een klacht als bedoeld in artikel 164 lid 1 Sv. Dan ‘moet op grond van het onderzoek op de terechtzitting worden vastgesteld dat de klager ten tijde van het opmaken van dat stuk de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld.’32 Maar bij een pluraliteit van slachtoffers kan niet met een klacht van één van hen worden volstaan.33 In de feitenrechtspraak wordt uiteraard steeds bekeken of aan het klachtvereiste is voldaan.34 Hierover kan niet voor het eerst in cassatie worden geklaagd (HR 27 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6702). In de Memorie van Toelichting is expliciet vermeld dat strafrechtelijke vervolging het uiterste middel is, en dat de conflictsituatie tussen slachtoffer en belager via andere middelen – bijvoorbeeld bemiddeling – kan worden beslecht. Dit betekent echter niet dat vereist is dat eerst bemiddeling is geprobeerd tussen de belager en het slachtoffer, voordat kan worden overgegaan tot vervolging.35 Nu pas na stelselmatig handelen sprake kan zijn van belaging, kunnen bepaalde handelingen buiten de klachttermijn van drie maanden plaats hebben gevonden, zonder dat de officier van justitie daarvoor dan (partieel) niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard.36

Het onderhavige klachtvereiste geldt uiteraard niet voor andere strafbare feiten waarmee de belaging eventueel gepaard gaat.

C.9: Overige (procedurele) onderwerpen

C.9.1: Lex certa

Getwijfeld wordt wel of deze strafbepaling de toets van het lex certa-beginsel kan doorstaan. De wetgever heeft dit punt onder ogen gezien, maar meende dat het bestanddeel ‘persoonlijke levenssfeer’ verder door de jurisprudentie kon worden ingevuld.37 Verder werd nog opgemerkt dat het bestanddeel ‘stelselmatig’ hier als correctiefactor zou kunnen fungeren om uit te maken of sprake is van (als belaging aan te duiden vormen van) vrouwenmishandeling, pesten op het schoolplein enzovoort.38 Van Klink en Royakkers ((1998), p. 630-643) stellen dat het hanteren van het bestanddeel persoonlijke levenssfeer in strijd is met het lex certa-beginsel en voor een andere formulering zou moeten worden gekozen. De reikwijdte is volgens hen veel te ruim.

De Hoge Raad heeft in zijn rechtspraak in ieder geval impliciet geen probleem gesignaleerd. Het EHRM had met een soortgelijk bestanddeel in een Finse strafbepaling aangaande smaad/laster evenmin problemen.39

C.9.2: Tenlastelegging

In een tenlastelegging en bewezenverklaring ter zake van artikel 285b hoeft het bestanddeel met het oogmerk de ander te dwingen iets te dulden enzovoort niet gespecificeerd te worden. Niet hoeft te worden aangegeven op welk dulden enzovoort het oogmerk is gericht.40

Het bestanddeel stelselmatig hoeft niet in de tenlastelegging en bewezenverklaring te worden opgenomen, als uit de tenlastegelegde gedragingen de stelselmatigheid van het handelen kan blijken.41 In lagere rechtspraak is voorts geoordeeld dat ‘de in de dagvaarding genoemde termen “persoonlijke levenssfeer” en “stelselmatig” een feitelijke betekenis [hebben] en derhalve niet nader [behoeven] te worden uitgewerkt in de telastelegging.’42

C.9.3: Samenloop

De wetgever is ervan uitgegaan dat er samenloop kon bestaan tussen belaging en andere delicten (zie onder C.1). In beginsel zal dan steeds sprake zijn van meerdaadse samenloop, niet van eendaadse samenloop, lex specialis of voortgezette handeling.43 Volgens de Hoge Raad verhouden bijvoorbeeld eenvoudige belediging (artikel 266 lid 1 Sr) en bedreiging (artikel 285 Sr) zich niet tot belaging als een bijzondere tot een algemene strafbepaling als bedoeld in artikel 55 lid 2 Sr.44 Een uitzondering lijkt huisvredebreuk (artikel 138 Sr). Ten aanzien daarvan kan wel sprake zijn van eendaadse samenloop met belaging.45

C.9.4: Deelneming

Mede op basis van de wetsgeschiedenis kan worden aangenomen dat de gewone regels voor deelneming van toepassing zijn.46 Men kan dus met meerdere personen iemand belagen, zie bijvoorbeeld Rb. Groningen 24 juni 2010, ECLI:NL:RBGRO:2010: BM9821.Vereist is dat dit in een bewuste en nauwe samenwerking geschiedt. Aan het bestanddeel stelselmatig kan dan voldaan worden door de optelsom van eens ieders gedragingen ten opzichte van het slachtoffer.

C.9.5: Tbs

Nu artikel 285b expliciet genoemd wordt in artikel 37a lid 1 sub 1 Sr, is het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling mogelijk.

2
Zie Kamerstukken II 1997/98, 25 768, nr. 3, p. 2-3.
3
Zie Kamerstukken II 1997/98, 25 768, nr. 3, p. 2.
4
Zie Kamerstukken II 1997/98, 25 768, nr. 3, p. 1-4.
5
Zie Kamerstukken II 1997/98, 25 768, nr. 5, p. 15.
6
Zie Handelingen II 1998/99, p. 5696 en Kamerstukken I 1999/2000, 25 768, nr. 67a, p. 9.
7
Zie ook Van der Aa (2010), p. 81-83.
8
Zie Kamerstukken II 1997/98, 25 768, nr. 3, p. 12-13 en Kamerstukken II 1997/98, 25 768, nr. 5, p. 14-15.
9
Zie HR 10 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG6541.
10
Zie HR 29 juni 2004, NJ 2004, 426 (m.nt. De Jong).
11
Zie HR 30 mei 2006, NJ 2006, 319 (zij het impliciet nu het Openbaar Ministerie cassatie had ingesteld en over de bewezenverklaarde stelselmatigheid niet klaagde).
12
Zie Kamerstukken II 1997/98, 25 768, nr. 3, p. 15.
13
HR 22 maart 2011, NJ 2011, 228 (m.nt. N. Keijzer), NbSr 2011/140.
14
Zie HR 22 maart 2011, NJ 2011, 228 (m.nt. N. Keijzer).
15
Zie Kamerstukken II 1997/98, 25768, nr. 3, p. 15 en Kamerstukken II 1997/98, 25768, nr. 5, p. 17. Zie ook Krabbe en Wedzinga (1998), p. 224-226.
16
Zie Hof Leeuwarden 20 oktober 2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:BK0727.
17
Zie Handelingen II 1998/99, p. 5697.
18
Zie Kamerstukken II 1997/98, 25768, nr. 5, p. 14 en 16.
19
HR 2 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1447, NJ 2015/280
20
Zie HR 15 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3495. Anders: De Jong in zijn noot onder HR 29 juni 2004, NJ 2004, 426.
21
Zie Kamerstukken II 1997/98, 25 768, nr. 5, p. 8 en Kamerstukken II 1998/99, 25 768, nr. 7, p. 6.
22
Zie HR 7 februari 2006, NJ 2007, 107 (m.nt. Mevis).
23
Zie HR 29 juni 2010, NJ 2010, 406. Zie ook Rb. Rotterdam 6 februari 2003, ECLI:NL:RBLEE:2003:AF3998.
24
Zie HR 29 juni 2004, NJ 2004, 426 (m.nt. De Jong).
25
Zie Handelingen II 1998/99, p. 5694.
26
Zie HR 25 januari 2000, NJ 2000, 279.
27
Zie ook Noyon e.a. (losbl.), aant. 7 bij artikel 285b.
28
Zie Kamerstukken II 1997/98, 25 768, nr. 3, p. 14-15 en Kamerstukken II 1997/98, 25 768, nr. 5, p. 16-17.
29
Zie diens noot onder HR 29 juni 2004, NJ 2004, 426.
30
Zie Groenhuijsen (1998), p. 523-525.
31
Zie HR 13 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7555.
32
Zie onder meer HR 2 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ4289 en HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6662. Zie ook Rb. Groningen 4 maart 2010, ECLI:NL:RBGRO:2010:BL7961.
33
Zie HR 2 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ4289 en HR 26 april 2011, NJ 2011, 204.
34
Zie Rb. Dordrecht 12 augustus 2010, ECLI:NL:RBDOR:2010:BN3839.
35
Zie HR 31 augustus 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1213.
36
Zie Rb. Maastricht 9 juni 2010, ECLI:NL:RBMAA:2010:BM7598 en Hof Arnhem 16 maart 2010, ECLI:NL:GHARN:2010:BM0952.
37
Zie Kamerstukken II 1997/98, 25 768, nr. 5, p. 8.
38
Zie Kamerstukken II 1999/2000, 25 768, nr. 67, p. 5-6.
39
Zie EHRM 10 april 2010, Flinkkilä and others/Finland, par. 66 en 67 en eerder al EHRM 10 februari 2009, Eerikäinen and others/Finland, par. 58. Het ging om ‘the private life of another person’. Dit artikel lijkt aldus niet te vaag. Zie verder Nan (2011).
40
Zie HR 31 januari 2006, NJ 2006, 126 en HR 14 september 2004, NJ 2004, 625.
41
Zie HR 19 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9184.
42
Zie Rb. Roermond 28 mei 2002, ECLI:NL:RBROE:2002:AE3529.
43
Vgl. ook Noyon e.a. (losbl.), aant. 10 bij artikel 285b.
44
Zie HR 30 mei 2006, NJ 2006, 319.
45
Vgl. A-G Vellinga in zijn conclusie voor HR 14 september 2004, NJ 2004, 625.
46
Zie Noyon e.a. (losbl.), aant. 5 bij artikel 285b.

D: Jurisprudentie uitgebreid

HR 11 maart 2014, NJ 2014, 182;

het beperkt aantal handelingen van de verdachte leverde niet zonder meer belaging op.

HR 12 maart 2013, NJ 2013, 393-395 (m.nt. J.M. Reijntjes), NbSr 2013/166 (m.nt. J.S. Nan);

een drietal uitspraken over het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van een ander. Onder omstandigheden kunnen drie indringende sms'jes voldoende zijn.

HR 22 maart 2011, NJ 2011, 228 (m.nt. N. Keijzer);

in aanmerking genomen hetgeen de bewijsmiddelen inhouden omtrent de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van W., kan niet worden gezegd dat sprake is van ‘stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer’ in de betekenis die daaraan toekomt in artikel 285b Sr.

HR 29 juni 2010, NJ 2010, 406, NbSr 2010/310, RvdW 2010, 864, ECLI:NL:HR:2010:BL8642;

ook op het werk kan men belaagd worden.

HR 16 januari 2007, NJ 2007, 66, JOL 2007, 31, RvdW 2007, 110, ECLI:NL:HR:2010:AZ3283;

in aanmerking genomen dat de tenlastegelegde periode ruim vier maanden beslaat, de feitelijke omschrijving achter de drie gedachtestreepjes alle worden voorafgegaan door het woordje meermalen en dat voorts van de gedragingen zoals in de tenlastelegging omschreven niet gezegd kan worden dat deze naar hun aard nooit belaging kunnen opleveren, heeft het hof ten onrechte geoordeeld dat de dagvaarding innerlijk tegenstrijdig is.

HR 30 mei 2006, NJ 2006, 319, JOL 2006, 343, NbSr 2006/181, RvdW 2006, 555, ECLI:NL:HR:2007:AW0476;

artikel 266 lid 1 en artikel 285 Sr zijn beide geen logische of systematische specialis van artikel 285b.

HR 31 januari 2006, NJ 2006, 126, «BJ» 2006/22, JOL 2006, 78, NbSr 2006/85, RvdW 2006, 176, ECLI:NL:HR:2006:AU7080 en HR 14 september 2004, NJ 2004, 625, JOL 2004, 459, NbSr 2004/359, ECLI:NL:HR:2004:AP4226;

in een op artikel 285b toegesneden tenlastelegging hoeft niet te worden gespecificeerd op welk doen, niet doen, dulden of vrees aanjagen het oogmerk van de dader is gericht. Het feit is voldoende feitelijk omschreven als de tenlastelegging deze aan de wet ontleende termen bevat welke tevens een feitelijke betekenis hebben.

HR 29 juni 2004, NJ 2004, 426 (m.nt. De Jong), JOL 2004, 381, NbSr 2004/318, ECLI:NL:HR:2004:AO5710;

belaging op de openbare weg is niet uitgesloten.

HR 1 juni 2004, NJ 2004, 354, JOL 200, 291, ECLI:NL:HR:2006:AO7066;

door onder andere meermalen bellen, (middellijk) bedreigen, opzoeken bij woning en werk, is, gelet ook op de aard, de duur en de frequentie van de gedragingen, sprake van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Wetboek van Strafrecht artikel 285b.

F: Literatuurverwijzing

  • Aa, S. van der, Stalking in the Netherlands (diss. Tilburg), Apeldoorn: Maklu-uitgevers 2010.
  • Duker, M.J.A., ‘De reikwijdte van het belagingsartikel’, RM Themis 2007-4, p. 141-154.
  • Groenhuijsen, M.S., ‘Stalking. Strafrecht als interventierecht’, DD 1998, p. 521-526.
  • Klink, B. van en L. Royakkers, ‘Enkele kanttekeningen bij de strafbaarstelling van stalking’, DD 1998, p. 630-643.
  • Krabbe, H.G.M. en W. Wedzinga, ‘Belaging in wetsontwerp 25 768’, DD 1998, p. 215-233.
  • Malsch, M., J.W. de Keijser en A. Rodjan, ‘Het succes van de Nederlandse Belagingswet: groei aantal zaken en opgelegde sancties’, DD 2006, p. 855-69.
  • Nan, J.S., Het lex certa-beginsel (diss. Tilburg), Den Haag: Sdu Uitgevers 2011.
  • Noyon, T.J., G.E. Langemeijer en J. Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, voortgezet door J.W. Fokkens en A.J.M. Machielse (losbl.), Deventer: Gouda Quint.
  • Remmelink, J., ‘Once more talking of stalking’, in: G.P.M.F. Mols (red.), Homo advocatus, Den Haag: Sdu Uitgevers 1998, p. 151-159.