Naar de inhoud

Commentaar op Wetboek van Strafvordering art. 551a (Eindonderzoek) en (Strafvordering)


Commentaar is bijgewerkt tot 12-05-2017 door mr. T. de Vette en mr. E.M. Gremmen

Artikel 551a Tekst van de hele regeling

In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in de artikelen 138, 138a en 139 van het Wetboek van Strafrecht kan iedere opsporingsambtenaar de desbetreffende plaats betreden. De opsporingsambtenaar is bevoegd alle personen die daar wederrechtelijk vertoeven, alsmede alle voorwerpen die daar ter plaatse worden aangetroffen, te verwijderen of te doen verwijderen.

A: Inleiding

Dit artikel biedt ten aanzien van iedere opsporingsambtenaar mogelijkheden om bij verdenking van kraken tot ontruiming over te gaan. Voor een dergelijke ontruiming behoeft de opsporingsambtenaar een machtiging van de (hulp)officier van justitie om zonder toestemming van de bewoner binnen te treden. Sinds de inwerkingtreding van de Wet kraken en leegstand op 1 oktober 2010 zijn verschillende uitspraken gewezen die nadere invulling geven aan de wetgeving en het beleid van het Openbaar Ministerie inzake ontruimingen. Deze jurisprudentie wordt hier beschreven. Kern hiervan is dat – bijzondere omstandigheden daargelaten – een gekraakt pand in beginsel niet mag worden ontruimd voordat de krakers de mogelijkheid hebben gehad de ontruiming in kort geding aan de civiele rechter voor te leggen. De strafrechter kan bovendien in bijzondere gevallen ook oordelen of een pand al dan niet rechtmatig is ontruimd. Dit is het geval wanneer de krakers een toetsing door de civiele rechter zijn misgelopen.

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 551a.

C: Kernproblematiek

C.1: Wet kraken en leegstand

Sinds 1 oktober 2010 is de Wet kraken en leegstand van kracht (Stb. 2010, 320). Deze wet stelt kraken strafbaar. Ingevolge artikel 551a Sv wordt ten aanzien van iedere opsporingsambtenaar de mogelijkheid geboden om bij verdenking van kraken tot ontruiming over te gaan. Voor een dergelijke ontruiming heeft deze een machtiging van de (hulp)officier van justitie nodig om een woning zonder toestemming van de bewoner te betreden; dit op basis van de Algemene wet op het binnentreden. Zie Kamerstukken II 2008/09, 31 550 nr. 9, Kamerstukken I 2009/10, 31 560, C.

C.2: Uitspraak Hof Den Haag

Op 8 november 2010 heeft het Gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHSGR:2010:BO3682) uitspraak gedaan met betrekking tot de Wet kraken en leegstand over de vraag of het ministerie van Veiligheid en Justitie tot ontruiming over mocht gaan van diverse kraakpanden in Amsterdam, Den Haag en Leeuwarden, zonder dat voor de krakers de mogelijkheid bestond vooraf het oordeel van de rechter te vragen. De parlementaire geschiedenis noemt het kort geding als mogelijkheid op te komen tegen een voorgenomen ontruiming. Naar het oordeel van het hof is die mogelijkheid echter slechts een effectief rechtsmiddel wanneer de ontruiming op zodanige termijn wordt aangekondigd, dat er in ieder geval voldoende gelegenheid is een kort geding aanhangig te maken en, indien van die gelegenheid gebruik is gemaakt, niet tot ontruiming wordt overgegaan totdat de voorzieningenrechter in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. Tevens was het hof van oordeel dat het Openbaar Ministerie dient te beschikken over nauwkeurig omschreven en deugdelijk gepubliceerde beleidregels.

C.3: Arrest Hoge Raad

De Hoge Raad (HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011: BQ9880) laat de uitspraak van het hof in stand en oordeelt dat strafrechtelijke ontruiming een ernstige inbreuk maakt op het huisrecht van de krakers en dat de gevolgen van ontruiming onomkeerbaar zijn, aangezien de krakers niet meer in het pand kunnen terugkeren. De rechter zal daarom moeten toetsen of de in abstracto door de wet gegeven voorrang aan het belang van de eigenaar in het concrete geval gerechtvaardigd is. Meestal zal het belang van de eigenaar het zwaarst wegen, maar het kan zijn dat het belang van de kraker, bijvoorbeeld voor beperkte tijd, toch zwaarder weegt. De rechter moet dus in beginsel vooraf kunnen toetsen of het gekraakte pand mag worden ontruimd. De krakers moeten aannemelijk maken dat zij een zwaarder belang hebben dan de eigenaar. Dat betekent dat in beginsel alleen ontruimd mag worden als de krakers eerst in kort geding de zaak hebben kunnen voorleggen aan de rechter. Het Openbaar Ministerie moet tijdig aankondigen dat ontruiming zal plaatsvinden en de uitkomst van een kort geding afwachten, maar hoeft niet te wachten op een eventueel hoger beroep. Het Openbaar Ministerie zal beleidsregels moeten hanteren over hoe om te gaan met strafrechtelijke ontruimingen. De inmiddels opgestelde beleidsregels van het Openbaar Ministerie voldoen aan de vereisten zoals door de Hoge Raad aangegeven (zie C.4 en Stcrt. 2010, 19500). Bij bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer de openbare veiligheid in het geding is, kan direct worden ontruimd.

C.4: Het te volgen beleid bij voorgenomen strafrechtelijke ontruimingen

Een ontruiming op basis van artikel 551a Sv wordt in beginsel aan de bewoners van een kraakpand aangekondigd. Er zal worden gewacht met ontruimen totdat de voorzieningenrechter een oordeel heeft gegeven over een voorgenomen ontruiming. In de aankondiging staat dat de ontruiming zal plaatsvinden binnen acht weken na de aankondiging, doch niet binnen de eerste zeven dagen van die termijn. De krakers worden dus in de gelegenheid gesteld binnen die zeven dagen een kort geding aanhangig te maken. Dit kan via het uitbrengen van een dagvaarding tegen de Staat met daarin een datum en tijd van behandeling. Bij het berekenen van deze termijn wordt de Algemene termijnenwet aangehouden. Wanneer tijdig van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, zal in afwachting van de beslissing van de voorzieningenrechter niet worden overgegaan tot strafrechtelijke ontruiming. Wanneer echter sprake is van een van de volgende situaties, kan een pand gelet op het bovenstaande arrest van de Hoge Raad van 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9880 wel onmiddellijk worden ontruimd (een eventueel kort geding wordt dan niet afgewacht):

  • de krakers worden verdacht van andere strafbare feiten, ten gevolge waarvan de rechthebbende van het desbetreffende pand ernstig wordt getroffen;
  • door de wederrechtelijke bewoning is een gevaarlijke situatie ontstaan, voor de krakers zelf of voor hun omgeving (brand- of instortingsgevaar) of voor bij de ontruiming betrokken personen (bijvoorbeeld door barricaderen panden of het aanbrengen van boobytraps);
  • de krakers worden verdacht van huisvredebreuk (artikel 138 Sr);
  • er is sprake van ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde en veiligheid door de krakers of in de omgeving van het wederrechtelijk bewoonde pand. Zie Stcrt. 2010, 19500. Dit beleid is sinds 1 december 2010 van kracht en voldoet aan de vereisten die eerder in de rechtspraak van de Hoge Raad zijn geformuleerd.

C.5: Civiele en strafrechtelijke lijn

Op 10 december 2013 heeft de Hoge Raad in een procedure inzake de kraak van een pand te Utrecht een nadere invulling gegeven aan het bovenstaande beleid (ECLI:NL:HR:2013:1737)1. Het Hof Amsterdam had in de betreffende zaak bepaald dat niet aan de strafrechter ter beoordeling staat of een op de voet van artikel 551a Sv verrichte ontruiming al of niet onrechtmatig is geschied. Ook had het hof in die zaak gesteld dat verweren die ertoe strekken dat een zodanige ontruiming jegens de verdachte onrechtmatig was, in de strafprocedure niet aan de orde kunnen komen. De Hoge Raad stelt echter, in navolging van de advocaat-generaal, dat dit oordeel van het hof niet juist is. De Hoge Raad bevestigt dat de civiele lijn de eerste stap is die gevolgd moet worden; een gekraakt pand mag in beginsel niet worden ontruimd voordat de krakers de mogelijkheid hebben gehad de ontruiming voor te leggen in kort geding. Ontruiming zonder mogelijkheid dit voor te leggen aan de kortgedingrechter kan alleen wanneer sprake is van de onder C.4 genoemde uitzonderingsgevallen. Overigens is het verzuim van het Openbaar Ministerie verdachte geen gelegenheid te geven een kort geding aan te spannen, geen vormverzuim op grond van artikel 359a SvDe strafrechter kan wel schending van artikel 8 EVRM constateren en eventueel het gevolg van strafvermindering hieraan verbinden. In tegenstelling tot het hof oordeelt de Hoge Raad wel dat tevens, in bijzondere gevallen, ook door de strafrechter moet worden gekeken of het ontruimen van een pand op grond van artikel 551a Sv al dan niet onrechtmatig is gelet op een mogelijke schending van het huisrecht. Deze toetsing door de strafrechter is alleen noodzakelijk indien de krakers, doordat zij niet van de ontruimingsplannen op de hoogte waren, een toetsing door de civiele rechter zijn misgelopen. Eveneens geeft de Hoge Raad aan dat krakers in die gevallen zelf concrete feiten en omstandigheden naar voren moeten brengen waardoor de strafrechter zich alsnog uit kan laten over de ontruiming. De Hoge Raad verwijst de zaak terug naar het Hof Arnhem-Leeuwarden, dat conform dit arrest oordeelt (ECLI:NL:GHARL:2014:6158 t/m ECLI:NL:GHARL:2014:6163).

C.6: Wederrechtelijkheid

In bovenstaande zaak geeft de Hoge Raad eveneens nader invulling aan het begrip wederrechtelijkheid in de zin van artikel 138a Sr. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte wederrechtelijk in het pand heeft vertoefd, omdat hij daarin verbleef zonder toestemming van de rechthebbende, terwijl evenmin is gebleken van enig eigen, aan het objectieve recht te ontlenen bevoegdheid om in het pand te verblijven. De Hoge Raad oordeelt dat dit niet blijk geeft van een onjuiste opvatting, dit niet onbegrijpelijk is en tevens toereikend gemotiveerd.

1
Zie ook ECLI:NL:PHR:2013:1043, gevolgd.

D: Jurisprudentie uitgebreid

HR 28 februari 2016, NJ 2016/151, JM 2016/125 (m.nt. H.J. Bos), ECLI:NL:HR:2016:345;

strafvorderlijke ontruiming krakers. Uitleg van de woorden ‘bij een ander in gebruik’ in artikel 138 Sr. De opvatting van het middel dat aan de woorden ‘bij een ander in gebruik’ in artikel 138 Sr ten aanzien van een besloten erf dezelfde betekenis toekomt als ten aanzien van een woning, is onjuist. De uitleg in de rechtspraak van ‘in gebruik’ als het ‘feitelijk in gebruik’ zijn van een woning houdt in het bijzonder verband met de beoogde bescherming van het huisrecht, waarvan bij een besloten erf geen sprake is. Het oordeel van het hof komt erop neer dat het erom gaat of een ander dan de kraker in feitelijke zin enigerlei bezit of houderschap over het erf uitoefent. Dat oordeel is juist, aldus de Hoge Raad.

HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3020;

strafmaatverweer gevoerd in het kader van door het hof als onrechtmatig geoordeelde ontruiming ex artikel 551a Sv. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte ten onrechte geen gelegenheid is gegeven tot het aanhangig maken van een kort geding en heeft de ontruiming daarom onrechtmatig geoordeeld. Die enkele omstandigheid is gelet op ECLI:NL:HR:2013:1737 niet toereikend om daaraan het rechtsgevolg van strafvermindering te verbinden. Voor zover het middel klaagt dat het hof op grond van die vaststelling tot strafvermindering had moeten overgaan, is het derhalve tevergeefs voorgesteld.

HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3021;

het hof heeft geoordeeld dat het gebruik van het gebouw aan de Koningin Wilhelminalaan 7 door de rechthebbende was beëindigd als bedoeld in artikel 138a.1 Sr, omdat het gekraakte gedeelte van het gebouw nog niet was verhuurd en van feitelijk gebruik als kantoorgebouw geen sprake meer was. Aldus heeft het hof kennelijk de feitelijke situatie beslissend geacht. Met dat oordeel heeft het hof niet blijk gegeven van een onjuiste uitleg van de aan de geciteerde wettelijke bewoordingen te geven betekenis, ook niet indien daarbij wordt betrokken dat de rechthebbende het gebouw voor gebruik beschikbaar hield door het in bruikleen te geven aan Antikraak BV en evenmin dat een gedeelte van het in twee adressen verdeelde pand Wilhelminalaan 7-9 inmiddels was verhuurd aan startende ondernemers. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk, terwijl het zich als van feitelijke aard niet leent voor verdere toetsing in cassatie.

HR 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3306;

het hof heeft de gestelde onrechtmatige ontruiming ten onrechte aangemerkt als een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv dat tot n-o-verklaring van het OM in de vervolging moet leiden. 

HR 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1737;

in bijzondere gevallen moet ook door de strafrechter kunnen worden gekeken of een ontruiming al dan niet rechtmatig is geschied. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de krakers, doordat zij niet van de ontruimingsplannen op de hoogte waren, toetsing door de civiele rechter zijn misgelopen. Terugverwijzing naar hof, dat conform oordeelt (ECLI:NL:GHARL:2014:6158 t/m ECLI:NL:GHARL:2014:6163).

HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011: BQ9880;

in beginsel mag alleen worden ontruimd als de krakers eerst in kort geding de zaak hebben kunnen voorleggen aan de rechter. Het Openbaar Ministerie moet de ontruiming tijdig aankondigen en de uitkomst van het kort geding afwachten. Het Openbaar Ministerie zal beleidsregels moeten hanteren over hoe om te gaan met strafrechtelijke ontruimingen.

Rb. Noord-Holland 11 december 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:12135;

terwijl politie al in gesprek was met krakers, gingen zij door met het plegen van vernielingen in en om de woningen. Hierdoor was sprake van een verstoring van de openbare orde waar de politie tegen op moest treden door verdachten aan te houden. Onder deze omstandigheden, waarbij ook nog geen huisrecht is opgebouwd, kan de verdediging geen beroep doen op het OM-beleid. Noch het ultimum remedium-karakter van het strafrecht, noch de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit behoeven de politie, gelet op de heterdaadsituatie, te weerhouden van direct ingrijpen.

Rb. Midden-Nederland 13 augustus 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:4080;

de gemeente Utrecht heeft als eigenaresse van het gekraakte pand weliswaar belang bij een ontruiming, maar dit belang is op dit moment niet als voldoende spoedeisend aan te merken, omdat nog onduidelijk is wanneer de sloopvergunning zal worden verkregen. De gevraagde voorzieningen worden afgewezen.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Wetboek van Strafvordering artikel 551a.

F: Literatuurverwijzing

Bij dit artikel is nog geen belangrijke literatuur aanwezig.