CPB: verschillende oplossingen voor nadelen flexwerk
Vier van de tien werkenden in Nederland hebben geen vast contract. Zowel het aandeel flexibele dienstverbanden als het aandeel zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) ligt hoger dan in het buitenland. De groei van flexibele arbeid is bovendien sterker dan in andere Europese landen. In het op 17 november verschenen onderzoek ‘Flexibiliteit op de arbeidsmarkt’ van het Centraal Planbureau wordt ingegaan op de ontwikkeling van flexibele arbeidsrelaties en mogelijke oplossingen voor de nadelige gevolgen.
Op dit moment werken zes van de tien mensen op een vast contract. Tien jaar geleden waren dit er meer dan zeven. De stijging van flexibel werk zit vooral bij de lagere en middeninkomens. Jongeren verrichten relatief vaak flexibele arbeid, maar vinden uiteindelijk vaak alsnog een vaste baan. Ouderen en laag- en middenopgeleiden hebben ook steeds vaker een flexibel contract. Zij hebben vaker te maken met hogere werkloosheid, armoede en een hoge werkbelasting en volgen minder scholing dan werknemers met een vast contract.
Volgens het CPB verschillen als gevolg van Nederlandse wet- en regelgeving de kosten en risico’s tussen flexibele en vaste arbeidsrelaties. Dit heeft geleid tot een steeds verdere flexibilisering op de arbeidsmarkt. Die flexibilisering kent economische voor- en nadelen. De voordelen komen breed in de maatschappij terecht, maar de nadelen slaan relatief sterk neer bij de zwakkere groepen op de arbeidsmarkt.
Er zijn volgens het CPB oplossingen denkbaar die de nadelen van flexibel werk beperken. Elke oplossingsrichting heeft voor- en nadelen. Dat maakt de (politieke) keuze niet eenvoudig. Zo kunnen meer regels worden ingevoerd om werkenden zonder een vast contract beter te beschermen, maar dan blijft…