De betekenis van de hinder-bepaling van art. 5:37 BW
1. Inleiding
Het in deze bijdrage centraal staande art. 5:37 BW luidt als volgt:
‘De eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun.’
Verschillende schrijvers beschouwen art. 5:37 BW als een zinledige bepaling die niets toevoegt aan het bepaalde in art. 6:162 BW.2 Ook zijn er schrijvers die de opvatting huldigen dat de onderhavige bepaling een lex specialis zou zijn ten opzichte van art. 6:162 BW, speciaal betrekking hebbende op burenrechtelijke verhoudingen.3 Wat in die gedachtegang de toegevoegde waarde is van art. 5:37 BW ten opzichte van art. 6:162 BW is mij niet duidelijk.
In deze bijdrage stel ik mij ten doel aan te tonen dat art. 5:37 BW binnen ons wettelijke systeem een belangrijke zelfstandige rol vervult: het geeft - evenals de overige bepalingen uit Titel 4 van Boek 5 (‘Bevoegdheden en verplichtingen van eigenaars van naburige erven’) - een nadere invulling aan de inhoud van het eigendomsrecht van twee of meer (naburige) erven.
2. Burenrecht als eigendomsrecht
Burenrecht is in beginsel eigendomsrecht. Dit blijkt duidelijk uit de navolgende opmerking van Meijers in zijn algemene toelichting op Titel 4 van Boek 5:
‘Zij [de bepalingen van het burenrecht] geven dus niet een recht dat naast de eigendom staat - hetzij een wettelijke…