Naar de inhoud

De gelieerdheid bij de onzakelijke lening

Een onzakelijke geldlening kan zich voordoen als in het belang van een gelieerde natuurlijk persoon of een gelieerd lichaam een onzakelijk debiteurrisico wordt gelopen. Daarnaast kan een onzakelijk debiteurenrisico worden gelopen op een lening die is verstrekt op grond van de persoonlijke betrekkingen tussen twee natuurlijke personen. In een op 18 december 2015 gewezen arrest oordeelde de Hoge Raad dat geen sprake was van een onzakelijke lening tussen twee toekomstige aandeelhouders van een nog op te richten vennootschap.

1. Inleiding

De onzakelijke lening blijft de gemoederen bezighouden. Weliswaar zijn de grote lijnen helder, maar er blijven toch elke keer nieuwe vragen opkomen. In het hier te bespreken arrest geeft de Hoge Raad een heldere samenvatting van de drie situaties waarin sprake kan zijn van een onzakelijke geldlening, of beter gezegd: een onzakelijk debiteurenrisico.

In de meeste uitspraken over de onzakelijke lening betreft het een situatie waarin de inspecteur van mening is dat sprake is van een onzakelijke lening. In het arrest dat de aanleiding vormt voor deze beschouwing is het de belanghebbende die van mening is dat sprake is van een onzakelijke lening, zodat de vrijval van de schuld niet tot de winst gerekend zou hoeven te worden. Het is overigens niet de eerste keer dat belanghebbende graag wil dat sprake is van een onzakelijke lening. Ook in HR 14 november 2014, nr. 13/02210bis, BNB 2015/18, NTFR 2014/2761 had belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat sprake was van een onzakelijke lening. In dat geval werd belanghebbende opgenomen in een fiscale eenheid en beoogde belanghebbende de vrijvalwinst op grond van art. 15ab, lid 6, Wet VPB 1969…