[appellant 1] heeft hierover onder meer getuigd:
“(…) heeft hij (Zwart, hof) mij teruggebeld met de vraag of hij met iemand anders kon helpen om de kosten te drukken, wat ik geen probleem vond. Dat heb ik hem gezegd. We hebben volgens mij wel afgesproken dat er van de aanvankelijk genoemde € 1500,-- dan € 500,-- vanaf zou gaan, zo ongeveer. Hij bood namelijk aan om het grind dat op dat dak lag af te voeren en mee te helpen om het samen te doen.
(…) Daarna hebben we de toplaag gebrand. (…) Ik heb gebrand en die jongen die Zwart meegebracht had heeft ook gebrand. Hij heeft de stroken gebrand. (…) Telkens nadat de stagiaire een baan had geparkerd heb ik een rol uitgelegd en gebrand. Die jongen die erbij was heeft ook de afwerkstrook gebrand.
(…)
U vraagt mij wie bij het pannendak de afwerkstroken gebrand heeft: ik, de man van Zwart, allemaal hebben we dat gedaan. (…)”.
[appellant 1] neef [appellant 1] heeft hierover getuigd:
“(…) We waren daar dacht ik met zijn vieren. Ik, mijn oom en de opdrachtgever en er was nog iemand bij, een onbekende voor mij. Toen we daar aankwamen stond hij er al met de opdrachtgever. (…) Hij moest meewerken. (…)
We moesten een nieuwe dakbedekking leggen.
(…)
U leest mij die verklaring voor (van getuige van 21 april 2014, hof) en vraagt naar de passage ‘ging [appellant 1] en die man met branders aan het werk’. Ik heb wel gezien dat die man (de onbekende, hof) met een brander op het dak aan het branden was, op het dak zelf. Hij was met de brander bezig om dingen droog te maken, maar niet om stroken te branden.”