Naar de inhoud

ECLI:NL:PHR:2017:457 Parket bij de Hoge Raad , 23-05-2017 / 16/04756

Uitspraak

Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden

mr. R.L.H. IJzerman

Advocaat-Generaal

Conclusie van 23 mei 2017 inzake:

Nr. Hoge Raad: 16/04756

[X] BV

Nr. Rechtbank: 15/995;15/1001;15/1003;15/1005;

15/1006

Nr. Gerechtshof: BK15/1086 t/m BK-15/1090

Derde Kamer B

tegen

Loonbelasting

1 januari 2009 - 31 december 2013

Staatssecretaris van Financiën

1 Inleiding

1.1

Heden…

De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende bestonden uit het aan het werk helpen van voormalige uitkeringsgerechtigden, door hen vanuit een uitkeringssituatie naar een reguliere arbeidssituatie te begeleiden.

Artikel 14 van de Wet afdrachtvermindering loonbelasting en premies volksverzekeringen (de WVA), bevat de zogenoemde afdrachtvermindering onderwijs. Een onderdeel daarvan is de onderhavige afdrachtvermindering startkwalificatie. Deze afdrachtvermindering ziet op werknemers die een bij ministeriële regeling vast te stellen vorm van scholing volgen, welke is gericht op het op een startkwalificatieniveau brengen (MBO 2) van personen die dat niveau missen.

De WVA stelt ook formele eisen aan toepassing van deze afdrachtvermindering. Een van de eisen is dat de werknemer voor wie de inhoudingsplichtige de vermindering toe wil passen, aantoonbaar een opleiding volgt die is opgenomen in het door het ministerie van OCW ingestelde zogenoemde centraal register beroepsopleiding (het Crebo). Daarnaast moet de werkgever in het bezit zijn van een verklaring waarin het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft verklaard dat een bepaalde werknemer een voormalig werkloze zonder startkwalificatie is.

In casu heeft belanghebbende ten aanzien van geen van haar 400 werknemers voldaan aan die formele, voor toepassing van de afdrachtvermindering constitutieve, vereisten. Belanghebbende heeft in haar aangiften loonbelasting niettemin de afdrachtvermindering startkwalificatie toegepast.

Daarom zijn aan belanghebbende naheffingsaanslagen opgelegd en beschikkingen gegeven betreffende (vergrijp)boeten en heffingsrente. In cassatie is niet meer in geschil dat ter zake van de loonheffing terecht naheffingsaanslagen zijn opgelegd. Het gaat thans slechts om de vraag of aan belanghebbende daarbij terecht vergrijpboeten zijn opgelegd.

Belanghebbende stelt dat die boeten, als opgelegd wegens grove schuld aan het doen van onjuiste aangiften loonbelasting, ten onrechte zijn opgelegd. Zij is namelijk van mening dat zij niet dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat het aan haar grove schuld te wijten is dat te weinig belasting is betaald. Daartoe voert belanghebbende aan dat zij voldeed aan de materiële voorwaarden van deze afdrachtvermindering en dat zij handelde naar doel en strekking van de wet. Het standpunt dat belanghebbende heeft ingenomen zou dientengevolge zijn aan te merken als een pleitbaar standpunt.

Belanghebbende heeft ter zake van het indienen van de onderhavige aangiften, gebruik gemaakt van een adviseur. Het Hof heeft overwogen dat de adviseur slechts de door belanghebbende aangeleverde gegevens invoerde. Belanghebbende had zich zelf van deze formele voorwaarden voor toepassing van de onderhavige - in het marktsegment waarin zij actief is niet onbekende - afdrachtvermindering tijdig, dat wil zeggen: voor de indiening van de aangifte, op de hoogte moeten stellen. Door reeds dit na te laten, heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof, dermate lichtvaardig gehandeld dat het aan haar grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is betaald. Van een pleitbaar standpunt acht het Hof geen sprake. Dat belanghebbende een adviseur heeft ingeschakeld voor het voeren van haar loonadministratie en het indienen van haar aangiftes loonheffingen, leidt evenmin tot een ander oordeel. Het Hof heeft geoordeeld dat er terecht vergrijpboeten zijn opgelegd.

In haar eerste cassatiemiddel verzet belanghebbende zich tegen het oordeel van het Hof aangaande de opgelegde vergrijpboetes. Belanghebbende stelt zich wel tijdig te hebben vergewist van de ter zake doende formele voorwaarden. Daartoe voert zij aan dat zij van begin af aan in samenspraak met haar adviseurs het standpunt heeft ingenomen dat zij materieel aan de vereisten voldeed voor toepassing van de afdrachtvermindering loonbelasting. Zij heeft zich dan ook niet verschuild achter haar adviseurs, maar in samenspraak met hen de stelling ingenomen dat haar standpunt pleitbaar is. Zowel belanghebbende als haar adviseurs meenden dat de afdrachtvermindering onderwijs naar doel en strekking moest worden uitgelegd, zodat daarop een beroep kon worden gedaan.

In het licht van de uit de gedingstukken blijkende omstandigheden, acht de A-G het oordeel van het Hof, dat belanghebbende zich voor het doen van de aangiften, niet op de hoogte had gesteld van de formele voorwaarden voor de afdrachtvermindering, zonder nadere motivering, welke ontbreekt, onbegrijpelijk, zodat deze klacht doel treft. Dat betekent dat nog open staat of eventuele grove schuld van de adviseur, wegens ontbreken van een pleitbaar standpunt, kan worden toegerekend aan belanghebbende. De A-G meent dat een en ander na verwijzing nader zal moeten worden uitgezocht en beoordeeld.

Het tweede middel strekt ten betoge dat het ten tijde van het doen van de aangiften ingenomen standpunt van belanghebbende, als met zich mee brengende dat de formele verklaringen niet nodig waren, is te zien als een pleitbaar standpunt. Indien dat juist is, zou om die reden de boete moeten vervallen, nog afgezien van de feitelijke vraag of belanghebbende reeds ten tijde van het indienen van de aangiften (subjectief) meende te beschikken over een pleitbaar standpunt. De vraag of sprake is (geweest) van een pleitbaar standpunt moet immers worden beantwoord naar objectieve maatstaven.

De A-G meent dat het standpunt van belanghebbende onverdedigbaar was en is, gezien de zijns inziens heldere teksten van de regelgeving, de wetsgeschiedenis waaruit blijkt dat die verklaringen vereist werden, alsmede het ontbreken van literatuur waarin het standpunt van belanghebbende wordt gedeeld. Daarop stuit het tweede middel af.

De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond dient te worden verklaard.

Gegevens

Instantie Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak23-05-2017
Datum publicatie16-06-2017
ECLIECLI:NL:PHR:2017:457
Formele relaties
  • Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1611, Gevolgd
Zaaknummer16/04756
RechtsgebiedBelastingrecht