ECLI:NL:RBDHA:2017:7567 Rechtbank Den Haag , 02-06-2017 / AWB 16/21018 en AWB 16/21295
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/21018 en 16/21295
V-nummer: [volgnummer]
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 juni 2017 in de zaken tussen
[de vrouw] ,
geboren op [geboortedatum] 1981, van Turkse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. J. Luscuere),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Söylemez).
Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2016 (primaire besluit I) heeft verweerder vastgesteld dat het verblijfsrecht van…
De vaststelling dat het verblijfsrecht met terugwerkende kracht is komen te vervallen, heeft geen gevolgen voor de opbouw van rechten onder besluit nr. 1/80.
Eiseres heeft de Turkse nationaliteit. Eiseres had een relatie met referente die op 2 januari 2012 naar Duitsland is geremigreerd. Verweerder heeft eiseres op 12 mei 2011 een document verstrekt waaruit haar Unierechtelijk verblijfsrecht blijkt. Eiseres heeft van 4 juli 2011 tot 2 oktober 2012 gewerkt bij dezelfde werkgever en aansluitend tot heden bij een andere werkgever. De kernvraag van het geschil is of de vaststelling van verweerder achteraf dat het verblijfsrecht van eiseres met een eerdere datum, in dit geval 2 januari 2012, is komen te vervallen, gevolgen heeft voor de opbouw van rechten onder besluit nr. 1/80. De rechtbank stelt vast dat de feiten in deze zaak vergelijkbaar zijn met die in de zaak Unal (arrest HvJEU). Het verschil is dat het in de zaak van eiseres niet gaat om een besluit tot intrekking van een nationale verblijfsvergunning, maar om de vaststelling door verweerder van het van rechtswege vervallen zijn van een Unierechtelijk verblijfsrecht. De rechtbank vindt dit onderscheid niet relevant. Uit de geciteerde overwegingen van het Hof volgt dat indien achteraf wordt vastgesteld dat iemand geen rechtmatig verblijf heeft, dit geen gevolgen heeft voor de opbouw van rechten op grond van het besluit nr. 1/80, omdat het Hof dit in strijd acht met het doel van besluit nr. 1/80. Uitgezonderd is alleen de situatie waarbij het verblijfsrecht op frauduleuze gronden is verkregen. Aangezien het verblijfsrecht niet op frauduleuze gronden is verkregen, is het verblijf van eiseres niet omstreden geworden na het vertrek van referente. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder aan eiseres een verblijfsrecht moeten toekennen op grond van besluit nr. 1/80 en een daartoe strekkende verblijfsvergunning moeten afgeven.
Gegevens
Instantie | Rechtbank Den Haag |
---|---|
Datum uitspraak | 02-06-2017 |
Datum publicatie | 12-07-2017 |
ECLI | ECLI:NL:RBDHA:2017:7567 |
Zaaknummer | AWB 16/21018 en AWB 16/21295 |
Bijzondere kenmerken | Eerste aanleg - meervoudig |
Rechtsgebied | Staats- en bestuursrecht |