Naar de inhoud

ECLI:NL:RBNNE:2017:2380 Rechtbank Noord-Nederland , 27-06-2017 / 18/750081-16 ontneming

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht

Locatie Leeuwarden

parketnummer 18/750081-16

beslissing van de meervoudige kamer d.d. 27 juni 2017 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

in de zaak tegen

[veroordeelde]

veroordeelde,

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats],

wonende te [woonplaats], [straatnaam],

advocaat: mr. D. Uygul.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 11 mei 2017 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 43.119,68 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/750081-16 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.

De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 13 juni 2017. Veroordeelde en haar advocaat zijn verschenen. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Bewijsmiddelen

De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen1 die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.

In de periode van 15 augustus 2015 tot en met 15 augustus 2016 zijn (onder meer) 360 bedragen overgeschreven op de rekening NL85INGB00080129323 ten name van veroordeelde met een totaalbedrag van € 28.122,99. Deze bedragen zijn aangemerkt als betalingen voor de verkoop van medicijnen door veroordeelde naar aanleiding van de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5], [getuige 6], [getuige 7] en [getuige 8]. Alle overboekingen van deze getuigen en andere verdachte betalingen zijn als verkoop van medicijnen door veroordeelde aangemerkt. Tevens is een aantal betalingen toegevoegd met bijschriften waarin daadwerkelijk een medicijn of een gewicht in mg wordt genoemd. In de periode van 15 augustus 2015 tot en met 15 augustus 2016 zijn op de voormelde rekening twintig contante stortingen gedaan van bedragen variërend van € 130,00 tot €1.470,00. Het totaalbedrag van deze stortingen is € 13.365,00.

[getuige 5] heeft medicijnen gekocht en deze betaald op de rekening [nummer] ten name van [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]). [getuige 5] heeft in totaal een bedrag van € 818,80 overgemaakt op deze rekening.2

Veroordeelde heeft verklaard dat zij het door de politie aangetroffen geldbedrag van € 915,00 heeft verdiend met de verkoop van medicijnen.3

Beoordeling

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel tot een bedrag van € 43.119,68. Hij heeft gevorderd dat de rechtbank aan veroordeelde en [medeverdachte] de hoofdelijke verplichting oplegt dit bedrag aan de staat te betalen. Blijkens het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 3 november 2016 (hierna: de ontnemingsrapportage) en hetgeen de officier van justitie ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, is dit bedrag als volgt tot stand gekomen. Uit de bankafschriften van de rekening van veroordeelde hebben de rapporteurs afgeleid dat van het totaalbedrag van € 59.939,96 dat in de periode van 15 augustus 2015 tot en met 15 augustus 2016 is overgeschreven naar deze rekening, een bedrag van € 28.122,99 kan worden aangemerkt als inkomsten uit de handel in medicijnen. Daarnaast is op de rekening van [medeverdachte] een bedrag van in totaal € 818,80 gestort dat eveneens kan worden gerelateerd aan de handel in medicijnen. De rapporteurs hebben deze conclusies onder meer gebaseerd op de verklaringen van de getuigen. Hieruit volgt dat volgens de rapporteurs in totaal een bedrag van (€ 28.122,99 + 818,80 =) € 28.941,79 aan girale betalingen is ontvangen voor de verkoop van medicijnen. Voorts hebben de rapporteurs vastgesteld dat in de voormelde periode in totaal een bedrag van € 13.365,00 aan contant geld is gestort op de voormelde rekening. Uitgaande van de verklaring van veroordeelde dat ze de helft van de opbrengst contant ontving, zijn de rapporteurs ervan uitgegaan dat veroordeelde in totaal een bedrag van € 28.941,79 aan contante betalingen heeft ontvangen, zodat de totale inkomsten (2 x € 28.941,79 =) € 57.883,58 bedroegen. Voorts hebben de rapporteurs uit de voormelde bankafschriften afgeleid dat veroordeelde in de periode van 15 augustus 2015 tot en met 15 augustus 2016 van haar rekening in totaal een bedrag van € 14.723,90 heeft betaald voor de inkoop van medicijnen. Veroordeelde heeft verklaard dat zij € 40,00 contant heeft betaald voor de eerste inkoop van medicijnen. De rapporteurs zijn ervan uitgegaan dat veroordeelde verder geen medicijnen heeft ingekocht tegen contante betaling. Hieruit volgt dat veroordeelde volgens de rapporteurs in totaal (€ 14.723,90 + € 40,00 =) € 14.763,90 heeft betaald voor de inkoop van de medicijnen. Op basis hiervan zijn de rapporteurs tot de conclusie gekomen dat veroordeelde een wederrechtelijk voordeel heeft verkregen van (€ 57.883,58 - € 14.763,90 =) € 43.119,68. De officier van justitie heeft deze conclusie overgenomen.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de ontnemingsprocedure moet worden aangehouden voor nader onderzoek naar de bonnetjes van de goederen die veroordeelde via Marktplaats heeft verkocht en waarvoor zij contante betalingen heeft ontvangen, waaronder de verkoop van een versterker voor € 6.000,00.

Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het voordeel moet worden geschat op € 9.000,00 à € 10.000,00. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de officier van justitie er ten onrechte van uit is gegaan dat voor een bedrag van € 28.941,79 aan contanten medicijnen zijn verkocht. Mede gelet op het feit dat veroordeelde de medicijnen ook deels met contant geld heeft ingekocht, dienen de contante transacties volgens de raadsman buiten beschouwing te worden gelaten. Daarnaast moet volgens de raadsman een bedrag van € 6.000,00 worden afgetrokken van het voordeel omdat dit is verkregen door de verkoop van de versterker. De raadsman heeft het voordeel berekend door van de totale girale ontvangsten (van ongeveer € 30.000,00) de totale girale inkopen (van ruim € 14.000,00) en het bedrag van de versterker (van € 6.000,00) af te trekken, hetgeen resulteert in een bedrag van € 9.000,00 à € 10.000,00. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat bij de schatting van het voordeel rekening moet worden gehouden met de waarde van de dozen met medicijnen die in beslag zijn genomen. Veroordeelde heeft deze medicijnen ingekocht voor € 6.000,00. Dit bedrag dient volgens de raadsman van het voordeel te worden afgetrokken.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat er geen begin van aannemelijkheid is dat veroordeelde in de periode van 15 augustus 2015 tot en met 15 augustus 2016 grote contante bedragen heeft ontvangen voor de verkoop van andere goederen dan medicijnen en dat zij deze bedragen vervolgens heeft gestort op haar rekening. Veroordeelde heeft ter terechtzitting voor het eerst verklaard dat de contante stortingen op haar rekening onder meer afkomstig zijn van de verkoop van een versterker voor een bedrag van € 6.000,00. Dit terwijl haar tijdens het politieverhoor van 22 september 2016 expliciet is gevraagd naar het verkopen van goederen via internet en het storten van contant geld op haar rekening. Ter terechtzitting is niet nader geconcretiseerd aan de hand van welke bewijsmiddelen kan worden aangetoond dat de versterker in voornoemde periode voor een contant bedrag van € 6.000,00 is verkocht. De mededeling dat veroordeelde over een aankoopfactuur beschikt en een zoekslag kan doen naar mailverkeer is onvoldoende. Indien veroordeelde beschikt over bewijsmiddelen waarmee zij kan aantonen dat zij in de voornoemde periode grote contante bedragen heeft ontvangen voor de verkoop van andere goederen dan medicijnen, had het ook op de weg van de verdediging gelegen om deze bewijsmiddelen eerder over te leggen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek ter terechtzitting te heropenen voor het doen van nader onderzoek naar de gestelde contante verkoop door veroordeelde van andere goederen dan medicijnen.

De rechtbank zal derhalve overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Zij overweegt in dat kader het volgende.

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 27 juni 2017 in de zaak met parketnummer 18/750081-16 veroordeeld ter zake (onder meer) de voortgezette handeling van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en de voortgezette handeling van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van deze door haar gepleegde strafbare feiten.

De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat, het totaalbedrag van € 28.941,79 dat blijkens de samengevat weergegeven bewijsmiddelen in de periode van 15 augustus 2015 tot en met 15 augustus 2016 is overgemaakt naar de rekeningen van veroordeelde en [medeverdachte], het totaalbedrag van € 13.365,00 dat blijkens deze bewijsmiddelen in diezelfde periode contant is gestort op de rekening van veroordeelde, alsmede het in beslag genomen bedrag van € 915,00 aan contant geld, waarvan veroordeelde heeft verklaard dat dit geld afkomstig is uit de verkoop van medicijnen. De rechtbank acht aannemelijk dat deze gelden, overschrijvingen en stortingen te maken hebben met de verkoop van medicijnen door veroordeelde, gelet op hetgeen daarover is opgemerkt in het als bewijsmiddel gebruikte proces-verbaal en gelet op de omstandigheid dat veroordeelde geen andere aannemelijke verklaring heeft gegeven voor deze bijschrijvingen en stortingen. Het totaalbedrag van de bijschrijvingen van € 28.941,79 is door de verdediging ook niet betwist.

De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de verklaring van veroordeelde onvoldoende is om daarop de conclusie te baseren dat veroordeelde (ook) voor een bedrag van € 28.941,79 aan medicijnen heeft verkocht tegen contante betaling. De rechtbank acht wel aannemelijk dat veroordeelde voor het totaalbedrag van € 13.365,00 dat contant op haar rekening is gestort, medicijnen heeft verkocht tegen contante betaling. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is zij van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde in de periode van 15 augustus 2015 tot en met 15 augustus 2016 grote contante bedragen heeft ontvangen voor de verkoop van andere goederen dan medicijnen en deze bedragen vervolgens op haar rekening heeft gestort.

Van de opbrengst van de verkoop van de medicijnen zal de rechtbank het in de ontnemingsrapportage genoemde (totaal)bedrag van € 14.723,90 aftrekken. De rechtbank acht aannemelijk dat veroordeelde dit (totaal)bedrag heeft overgemaakt vanaf haar rekening voor de inkoop van de medicijnen. De verdediging heeft dit bedrag niet betwist. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat veroordeelde ook medicijnen heeft ingekocht tegen contante betaling, zoals de verdediging heeft gesteld. De rechtbank acht het echter niet aannemelijk dat deze inkopen zijn betaald van bedragen die eerst contant zijn gestort op de rekening van veroordeelde. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat deze contante inkopen zijn bekostigd met contante inkomsten van de verkoop van medicijnen die niet zijn meegenomen bij de schatting van het voordeel. Deze contante inkomsten en de daarmee bekostigde contante inkopen dienen naar het oordeel van de rechtbank tegen elkaar te worden weggestreept. De rechtbank zal deze contante inkopen dan ook niet als kosten in mindering brengen op het geschatte voordeel.

De rechtbank zal de waarde van de inbeslaggenomen medicijnen ook niet in mindering brengen op het geschatte voordeel. Daartoe overweegt zij het volgende. Alleen kosten die in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict komen voor aftrek in aanmerking. Daaronder vallen in een geval als dit de kosten die zijn gemaakt voor het inkopen van de medicijnen waarvan de verkoopopbrengst als wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen. De verkoopopbrengst van de inbeslaggenomen medicijnen wordt niet als wederrechtelijk verkregen voordeel ontnomen, aangezien deze medicijnen niet zijn verkocht. Daarnaast geldt dat ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel betrekking heeft op het voordeel dat door de aan de ontneming ten grondslag gelegde delicten is verworven. Daarbij doet het in beginsel niet ter zake welke bestemming dit voordeel heeft gekregen. Veroordeelde heeft ervoor gekozen het voordeel dat zij heeft verkregen deels te benutten voor de aankoop van (nieuwe) illegale medicijnen. Daarmee heeft zij het risico genomen dat deze medicijnen in beslag zouden worden genomen en zouden worden onttrokken aan het verkeer. Het daadwerkelijk door veroordeelde behaalde voordeel is door het zich realiseren van dit risico niet verminderd. De rechtbank verwijst in dit kader naar het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 1998 (ECLI:NL:HR:1998:ZD1199).

Het voorgaande levert de volgende berekening op:

- inkomsten: bijschrijvingen in verband met verkopen € 28.941,79

- inkomsten: contante stortingen € 13.365,00

- inkomsten: aangetroffen contanten € 915,00

-------------- +

- totale inkomsten € 43.221,79

- kosten: afschrijvingen in verband met inkopen € 14.723,90

-------------- -

- wederrechtelijk verkregen voordeel € 28.497,89

De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 28.497,89 voordeel heeft genoten. Nu de rechtbank in de zaak van de medeveroordeelde de ontnemingsvordering zal afwijzen, zal zij reeds om die reden niet kunnen komen tot het opleggen van een hoofdelijke betalingsverplichting.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 28.497,89.

Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 28.497,89 (zegge: achtentwintigduizend vierhonderdzevenennegentig euro en negenentachtig eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Deze uitspraak is gegeven door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. Th.A. Wiersma en mr. A.W. Wassink, rechters, bijgestaan door L. Palstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 juni 2017.

Voetnoten

1
Het genoemde proces-verbaal is in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in de doorgenummerde bijlagen bij het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel met rapportnummer 2016233734 d.d. 3 november 2016.
2
Het proces-verbaal van bevindingen PL0100-2016233734-71 d.d. 29 oktober 2016 (p. 42 en 44) en het als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegde Excelbestand "Kopie van mutaties 8019323" (op de cd-rom), de als bijlagen bij dit proces-verbaal gevoegde afschriften van de rekening t.n.v. [medeverdachte] met nummer NL08RABO0101320000 (p. 58, 59, 66, 68, 69, 71, 72 en 75).
3
Het proces-verbaal van verhoor van veroordeelde d.d. 22 september 2016 (p. 150).

Ontneming wederrechtelijk voordeel dat is verkregen uit illegale handel in medicijnen.

Gegevens

Instantie Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak27-06-2017
Datum publicatie30-06-2017
ECLIECLI:NL:RBNNE:2017:2380
Zaaknummer18/750081-16 ontneming
Bijzondere kenmerkenOp tegenspraak, Beschikking
RechtsgebiedStraf(proces)recht